Ovidius

Leven

Publius Ovidius Naso was, zoals de meeste Romeinse letterkundigen, een provinciaal. Hij werd geboren in Sulmo, een kleine stad ongeveer 90 mijl (140 km) ten oosten van Rome. De belangrijkste gebeurtenissen uit zijn leven zijn beschreven in een autobiografisch gedicht in de Tristia (Smarten). Zijn familie was oud en respectabel, en voldoende welgesteld om zijn vader in staat te stellen hem en zijn oudere broer naar Rome te sturen voor een opleiding. In Rome begon hij, onder de beste leraren van die tijd, aan de studie van de retorica. Ovidius werd geacht de aanleg te hebben voor een goed redenaar, maar ondanks de vermaningen van zijn vader verwaarloosde hij zijn studie voor het dichten dat hem zo eigen was.

Als lid van de Romeinse ridderstand (wiens rang tussen het volk en de Senaat lag), werd Ovidius door zijn positie gekenmerkt, en door zijn vader bestemd voor een officiële carrière. Eerst bracht hij echter enige tijd door in Athene (toen een geliefde school voor jonge mannen uit de hogere klasse) en reisde hij door Klein-Azië en Sicilië. Daarna bekleedde hij plichtsgetrouw enkele kleine rechterlijke functies, de eerste stappen op de officiële ladder, maar hij besloot al snel dat het openbare leven niet bij hem paste. Vanaf dat moment liet hij zijn officiële loopbaan voor wat het was en ging hij zich toeleggen op de dichtkunst en de gemeenschap der dichters.

Ovidius’ eerste werk, de Amores (De liefdes), had onmiddellijk succes en werd in snel tempo gevolgd door de Epistolae Heroidum, of Heroiden (Brieven van de heldinnen), de Medicamina faciei (“Schoonheidsmiddelen”; Eng. trans. The Art of Beauty), de Ars amatoria (The Art of Love), en de Remedia amoris (Remedies voor de liefde), die alle een afspiegeling vormen van de briljante, verfijnde, genotzuchtige maatschappij waarin hij zich bewoog. Het gemeenschappelijke thema van deze vroege gedichten is liefde en amoureuze intriges, maar het is onwaarschijnlijk dat ze Ovidius’ eigen leven zo sterk weerspiegelen. Van zijn drie huwelijken waren de eerste twee van korte duur, maar zijn derde vrouw, over wie hij met respect en genegenheid spreekt, bleef hem trouw tot aan zijn dood. In Rome genoot Ovidius de vriendschap en aanmoediging van Marcus Valerius Messalla, de beschermheer van een kring waartoe ook de dichter Albius Tibullus behoorde, die Ovidius slechts korte tijd voor zijn vroegtijdige dood heeft gekend. Andere vrienden van Ovidius waren de dichters Horatius en Sextus Propertius en de grammaticus Hyginus.

Gebruik een Britannica Premium-abonnement en krijg toegang tot exclusieve content. Subscribe Now

Nadat Ovidius een zekere positie had verworven onder de dichters van die tijd, wendde hij zich tot ambitieuzere projecten, de Metamorfosen en de Fasti (“Kalender”; Eng. trans. Ovidius’ Fasti). Het eerste was bijna voltooid, het tweede half, toen zijn leven werd verbrijzeld door een plotselinge en verpletterende klap. In 8 ce werd hij door keizer Augustus verbannen naar Tomis (of Tomi; bij het huidige Constanṭa, Roemenië) aan de Zwarte Zee. De redenen voor Ovidius’ verbanning zullen nooit helemaal bekend worden. Ovidius noemt er twee, zijn Ars amatoria en een overtreding die hij niet verder beschrijft dan dat het een indiscretie was (fout), geen misdaad (scelus). Van de vele verklaringen die voor die mysterieuze indiscretie zijn gegeven, is de meest waarschijnlijke dat hij onvrijwillig medeplichtig was geworden aan het overspel van Augustus’ kleindochter, de jongere Julia, die in diezelfde tijd ook werd verbannen. In 2 v. Chr. was haar moeder, de oudere Julia, eveneens verbannen wegens onzedelijkheid, en de Ars amatoria was verschenen toen dat schandaal nog vers in het geheugen lag. Deze toevalligheden, samen met de toon van Ovidius’ verwijzing naar zijn overtreding, suggereren dat hij zich op een bepaalde manier heeft gedragen die schadelijk was voor zowel Augustus’ programma van morele hervorming als voor de eer van de keizerlijke familie. Omdat zijn straf, de mildere vorm van verbanning, degradatie genaamd, geen confiscatie van eigendom of verlies van burgerschap inhield, bleef zijn vrouw, die goede connecties had, in Rome om zijn belangen te behartigen en voor hem te bemiddelen.

Verbannen in Tomis, een havenstad die oorspronkelijk door Grieken aan de uiterste grenzen van het Romeinse Rijk was gevestigd, was een wrede straf voor een man van Ovidius’ temperament en gewoonten. Hij hield nooit op te hopen, zo niet op gratie, dan toch op strafvermindering, en hield in de Tristia en de Epistulae ex Ponto (“Brieven uit de Zwarte Zee”) een onophoudelijke stroom van pathetische smeekbeden, voornamelijk via zijn vrouw en vrienden, aan de keizer. Maar noch Augustus noch zijn opvolger Tiberius gaven toe, en er zijn aanwijzingen in de latere gedichten dat Ovidius zich zelfs met zijn lot verzoende toen de dood hem vrijliet.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.