Basis Cognitief Proces

2 Training van Basis Processen vs. Training van Alledaagse Activiteiten

Het onderscheid tussen twee componenten van menselijke intelligentie, d.w.z. vloeibare intelligentie als een leeftijdsgebonden vermogen om nieuwe en onbekende problemen op te lossen en gekristalliseerde intelligentie als een vermogen om vertrouwde problemen op te lossen dat behouden kan blijven of zelfs verbeterd kan worden op oudere leeftijd (Horn 1982), betekent niet dat deze componenten onafhankelijk van elkaar zijn. Aangezien elke complexe cognitieve activiteit elementen bevat van vloeibare en gekristalliseerde intelligentie en intellectuele prestaties als product kunnen voortvloeien uit verschillende verhoudingen van de twee componenten, biedt expertise, d.w.z. een hoog niveau van gekristalliseerde intelligentie, mogelijkheden om verliezen in vloeibare intelligentie te compenseren.

De mogelijkheid om verliezen in elementaire cognitieve processen te compenseren is in tal van empirische studies aangetoond, vooral op het gebied van beroepsactiviteiten, maar ook in andere zinvolle dagelijkse activiteiten. Aangetoond is dat prestaties in complexe cognitieve taken niet zo snel afnemen als zou kunnen worden verondersteld op grond van afnames in basale cognitieve processen (Willis 1987). Strategieën die compensatie in de cognitieve basisprocessen mogelijk maken zijn b.v. het opzettelijk vertragen van de actie, extra controles van oplossingen, beperking tot een klein aantal activiteiten en doelen. Echter, zoals kon worden aangetoond in het test-de-limieten paradigma, leidt compensatie ten gunste van de optimalisatie van specifieke aspecten over het algemeen tot een verlenging van de tijd die nodig is voor de taak (Baltes en Baltes 1990, Kliegl et al. 1989).

De bewezen mogelijkheid om verliezen in intellectuele vermogens te compenseren leidt tot de vraag of de alledaagse competentie op oudere leeftijd kan worden verbeterd door training van nuttige strategieën en basisprocessen. In dit verband is de persoonsgerichte interventiebenadering van Willis (1987) leerzaam. Volgens deze auteur kunnen complexe alledaagse activiteiten geoptimaliseerd worden door een training van basisprocessen. In de eerste stap moet de betekenis van specifieke processen voor clusters van belangrijke dagelijkse activiteiten (b.v. het lezen van een gebruiksaanwijzing of een instructiefolder) worden vastgesteld. In een tweede stap kunnen de processen worden getraind die van invloed zijn op de prestaties in tal van activiteiten. Een training van basisprocessen zou zeer aantrekkelijk zijn voor interventie-onderzoek omdat deelname aan trainingsprogramma’s de prestaties in tal van contexten en activiteiten zou kunnen verhogen. Basale cognitieve processen staan echter helemaal aan het begin van alledaagse prestaties; de relatie tussen beide is slechts matig en een bevredigende prognose van prestaties op basis van basale processen is niet mogelijk. Recente ontwikkelingen in het interventie-onderzoek wijzen dan ook op een voorkeur voor een ander paradigma: de training van specifieke alledaagse activiteiten. Aangezien de contextonafhankelijke training mnemonics niet het verwachte effect had op de alledaagse geheugenprestaties, werd voorgesteld om specifieke cursussen aan te bieden gericht op het verbeteren van het geheugen van namen of het voorkomen dat mensen een bril of sleutels verkeerd opbergen, in plaats van cursussen gericht op het verbeteren van de algemene geheugenprestaties. Volgens deze benadering is het noodzakelijk om contexten van persoonsgerichte interventie te creëren die zeer sterk overeenkomen met problematische situaties in het dagelijks leven.

Dientengevolge wordt vanuit het perspectief van deze benadering een gedetailleerd onderzoek van individuele levenssituaties geëist. Deze eis illustreert het belangrijkste dilemma van persoonsgerichte interventieprogramma’s: de uitgaven voor het trainen van zoveel mensen in zoveel specifieke situaties staan in geen enkele verhouding tot de mogelijke interventie-effecten. Interventieprogramma’s worden vaak gebruikt om te zoeken naar mogelijkheden voor actie en ontwikkeling, vooral in de leeftijdsgebonden component van intelligentie. Talrijke empirische studies hebben ons inzicht in de menselijke intelligentie gedifferentieerd door reserves aan te tonen van het vermogen tot intellectuele prestaties. Cognitieve functies kunnen worden verbeterd door middel van adequate trainingsprogramma’s, vooral wanneer rekening wordt gehouden met individuele, sociale en beroepsaspecten van de levenssituatie. Bovendien kan cognitieve training ook nuttig zijn voor het bereiken van niet-cognitieve doelstellingen, een andere aanwijzing voor het belang van cognitie voor een succesvolle levensbeheersing in onze cultuur.

De effecten van cognitieve training blijven echter specifiek voor concrete problemen en situaties. Bovendien richten de meeste trainingsstudies zich volgens Denney (1994) (uiteraard) op leeftijdsgebonden vaardigheden en bekwaamheden waar met oefening alleen vergelijkbare winst kan worden geboekt. Bovendien heeft training het meeste effect op vaardigheden die in het dagelijks leven niet nodig zijn. Denney (1994) stelt daarom de vraag waarom mensen aan conventionele trainingsprogramma’s zouden moeten deelnemen en of het niet beter zou zijn nieuwe programma’s te creëren die zich concentreren op goed ontwikkelde vaardigheden en bekwaamheden, waarbij geringe effecten een grote invloed kunnen hebben op de mogelijkheden om een onafhankelijk en zelfverantwoordelijk leven te leiden.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.