Bobby, straatnaam voor een lid van de Londense Metropolitan Police, afgeleid van de naam van Sir Robert Peel, die het korps in 1829 oprichtte. Om dezelfde reden worden politieagenten in Londen ook wel “peelers” genoemd.
Nadat Peel minister van Binnenlandse Zaken in de Britse regering was geworden, voerde hij tussen 1825 en 1830 een uitgebreide consolidatie en hervorming van het strafrecht door. In die tijd werd het politiewerk in Londen en elders in Groot-Brittannië grotendeels uitgevoerd door agenten, die verslag uitbrachten aan plaatselijke magistraten. Soldaten werden alleen ingezet in geval van burgerlijke of politieke onrust. Peel stelde voor dat de regering een professionele politiemacht zou oprichten. Het voorstel was aanvankelijk niet populair en veel critici dachten dat een dergelijk korps zich zou richten op politieke tegenstanders van de regering en een bedreiging zou vormen voor de burgerlijke vrijheden. Niettemin werd in 1829 de Metropolitan Police Act aangenomen, waarbij een politiemacht werd opgericht om in heel Londen te patrouilleren, behalve in het centrum van Londen (het financiële district).
De Metropolitan Police Force (later Metropolitan Police Service genoemd; algemeen bekend als Metropolitan Police of Scotland Yard) werd bestuurd door twee nieuw benoemde rechters, of commissarissen (de eerste twee waren Charles Rowan en Richard Mayne), die rechtstreeks verantwoording verschuldigd waren aan de minister van Binnenlandse Zaken. (Vanaf 1855 was er slechts één commissaris.) Van de commissarissen werd verwacht dat zij meer dan 1000 politieagenten zouden aanwerven en opleiden, die een salaris zouden krijgen en uniformen zouden dragen, maar slechts gewapend zouden zijn met wapenstokken, handboeien en een ratel (later een fluitje) om hulp te kunnen inroepen. De politieagenten waren belast met het opsporen en voorkomen van misdaden, hoewel zij ook activiteiten van de nachtwakers overnamen, zoals het ontsteken van lampen en het letten op branden. Het oorspronkelijke uniform bestond uit een blauwe jas en een hoge hoed en was bedoeld om te benadrukken dat de politie geen militaire macht was, net als het feit dat de agenten geen wapens droegen. De uniformen van de moderne bobbies zijn veranderd, maar ze blijven ongewapend.
De agenten van de Metropolitan Police kregen instructies die bekend zijn komen te staan als de Peeliaanse Principes – hoewel ze wellicht zijn bedacht door Rowan en Mayne. Deze principes stelden dat het doel van het korps misdaadpreventie was en dat de politie zich zo moest gedragen dat zij het respect en de medewerking van het publiek won. Daartoe moesten de agenten alle burgers, ongeacht hun sociale status, service, hoffelijkheid en vriendelijkheid bieden en alleen fysiek geweld gebruiken wanneer dat absoluut noodzakelijk was. De politie moest niet worden beoordeeld op het aantal arrestaties, maar veeleer op de afwezigheid van misdaad en wanorde. De beginselen definieerden een theorie die bekend staat als “politiewerk met instemming”. Bovendien moesten politieagenten voortdurend in de hun toegewezen gebieden rondlopen. Het succes van de nieuwe bobbies bij het terugdringen van de misdaad resulteerde in de uitbreiding van de dienst naar de buitenwijken van Londen en de navolging van de dienst elders.