Wat veroorzaakt acute lymfatische leukemie?

Sommige mensen met acute lymfatische leukemie (ALL) hebben een of meer van de bekende risicofactoren, maar bij velen is dat niet het geval. Zelfs als een persoon een of meer van de risicofactoren heeft, kan het zeer moeilijk zijn om te weten of zij daadwerkelijk de leukemie hebben veroorzaakt.

Er is een beter inzicht verkregen in hoe bepaalde veranderingen in het DNA binnen normale beenmergcellen ertoe kunnen leiden dat zij leukemiecellen worden. Het DNA in onze cellen bevat onze genen, die bepalen hoe onze cellen functioneren. We hebben de neiging op onze ouders te lijken omdat ons DNA daar vandaan komt. Maar onze genen beïnvloeden meer dan alleen hoe we eruit zien.

Sommige genen bepalen wanneer onze cellen groeien, zich delen om nieuwe cellen te vormen en op het juiste moment afsterven:

  • Zekere genen die cellen helpen groeien, zich delen of in leven te blijven, worden oncogenen genoemd.
  • Gen die de groei en deling van cellen onder controle houden of ervoor zorgen dat cellen op het juiste moment afsterven, worden tumoronderdrukkende genen genoemd.

Telkens als een cel zich in twee nieuwe cellen deelt, moet hij een nieuwe kopie van zijn chromosomen (lange strengen DNA) maken. Dit proces is niet perfect en er kunnen fouten optreden die de genen in de chromosomen kunnen beïnvloeden. Kankers (waaronder ALL) kunnen worden veroorzaakt door mutaties (veranderingen) die oncogenen aanzetten of tumoronderdrukkende genen uitschakelen. Dit soort veranderingen kan verhinderen dat beenmergcellen rijpen zoals ze normaal zouden doen, of helpen cellen uit de hand te laten groeien.

Mutaties in veel verschillende genen kunnen bij ALL worden aangetroffen, hoewel grote veranderingen in een of meer chromosomen ook vaak voorkomen. Zelfs wanneer deze veranderingen betrekking hebben op grotere delen van het DNA, zijn de effecten ervan waarschijnlijk nog steeds te wijten aan veranderingen in slechts één of enkele genen die zich op dat deel van het chromosoom bevinden. Verschillende soorten chromosoomveranderingen kunnen in ALL-cellen worden aangetroffen:

Translocaties zijn het meest voorkomende type chromosoomverandering dat tot leukemie kan leiden. Een translocatie betekent dat DNA van één chromosoom afbreekt en aan een ander chromosoom vasthecht. Het punt op het chromosoom waar de onthechting plaatsvindt, kan van invloed zijn op nabijgelegen genen, het kan bijvoorbeeld oncogenen inschakelen of genen uitschakelen die normaal gesproken een cel zouden helpen rijpen.

De meest voorkomende translocatie bij volwassen ALL staat bekend als een Philadelphia-chromosoom, dat wil zeggen de uitwisseling van DNA tussen de chromosomen 9 en 22 en wordt afgekort als t (9; 22). Veel andere, minder vaak voorkomende translocaties kunnen ook voorkomen, waaronder die tussen de chromosomen 4 en 11, t (4; 11), of tussen de chromosomen 8 en 14, t (8; 14).

Andere chromosomale veranderingen zoals deleties (verlies van een deel van een chromosoom) en inversies (de herschikking van DNA binnen een deel van een chromosoom) kunnen soms ook in ALLE cellen worden aangetroffen, hoewel zij minder vaak voorkomen. In vele gevallen van ALL zijn de genetische veranderingen die leukemie veroorzaken niet bekend.

Doctors proberen te bepalen waarom deze veranderingen optreden en hoe elk van hen tot leukemie zou kunnen leiden. Maar er zijn verschillende subtypes van ALL, en zelfs binnen subtypes hebben niet alle gevallen van ALL dezelfde genetische of chromosomale veranderingen. Sommige veranderingen komen vaker voor dan andere, en sommige lijken een groter effect te hebben op de prognose van een persoon dan andere.

Erfelijke versus verworven genetische veranderingen

Sommige mensen met bepaalde soorten kanker hebben DNA-mutaties die ze van een ouder erven en die hun risico op de ziekte verhogen. Hoewel dit soms kan gebeuren bij ALL, zoals bij sommige van de genetische syndromen die worden besproken in Risicofactoren voor acute lymfatische leukemie (ALL), zijn overgeërfde mutaties geen veel voorkomende oorzaak van ALL.

DNA-mutaties die met ALL in verband worden gebracht, worden gewoonlijk tijdens het leven van een persoon verworven, niet overgeërfd. Deze mutaties kunnen het gevolg zijn van uitwendige oorzaken, zoals blootstelling aan straling of kankerverwekkende chemicaliën, maar in de meeste gevallen zijn de redenen waarom zij optreden onduidelijk. Veel van deze genetische veranderingen zijn waarschijnlijk niet meer dan toevallige gebeurtenissen die zich soms in een cel voordoen, zonder een oorzaak van buitenaf. Deze veranderingen kunnen zich opstapelen naarmate we ouder worden, wat kan helpen verklaren waarom ALL bij volwassenen vaker voorkomt naarmate we ouder worden.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.