Hood werd geboren in Pawtucket, Rhode Island, en ging naar Brown University voordat hij zich inschreef aan het MIT, waar hij studeerde onder Constant-Désiré Despradelle. Hood blonk uit in het maken van nauwgezette architectonische tekeningen op het MIT, en na zijn afstuderen werkte Hood als tekenaar bij het architectenbureau Cram, Goodhue en Ferguson in Boston, en voor Palmer & Hornbostel.
Hij werd in 1911 toegelaten tot de École des Beaux-Arts en behaalde er zijn diploma. Zijn project aan de École was een stadhuis voor Pawtucket, dat nooit werd gebouwd. In 1916 ontwierp Hood een ambitieus plan voor het centrum van Providence dat werd gepubliceerd in The Providence Journal; ook dit werd nooit gebouwd.
In 1922 nodigde de New Yorkse architect John Mead Howells, die hem aan de École des Beaux-Arts had ontmoet, Hood uit om zijn partner te worden in de bouwwedstrijd van de Chicago Tribune, waaraan Howells had mogen deelnemen. Het door Howells en Hood ingediende ontwerp won de wedstrijd, en Hood, 41, werd aangeprezen als een van de beste architecten van New York.
Hood beschouwde zichzelf niet als kunstenaar, maar zag zichzelf als “productie onderdak”, en schreef:
Er is veel te veel gesproken over de samenwerking van architect, schilder en beeldhouwer; tegenwoordig zijn de medewerkers de architecten, de ingenieur, en de loodgieter. … Gebouwen worden gebouwd voor bepaalde doeleinden, en de gebouwen van vandaag zijn praktischer, vanuit het standpunt van de man die erin zit dan de oudere gebouwen. … We consider effort and convenience much more than appearance or effect.
Hood’s ontwerptheorie sloot aan bij die van het Bauhaus, in die zin dat hij nut als schoonheid waardeerde:
Beauty is utility, developed in a manner to which the eye is accustomed by habit, in so far as this development does not detract from its quality of usefulness.
Ondanks deze lofzang op het nut, kwamen in Hoods ontwerpen niet-utilitaire aspecten voor, zoals daktuinen, polychromie en Art Deco ornamentiek. Hood mag dan volhouden dat zijn ontwerpen grotendeels bepaald werden door de praktische aspecten van de bestemmingsplannen en de beperkingen van de economie, elk van zijn grote gebouwen was verschillend genoeg om te suggereren dat Hood’s ontwerpkunst een belangrijke factor was in het eindresultaat.
Tijdens zijn studie aan de École des Beaux-Arts ontmoette Hood John Mead Howells, met wie hij later een samenwerkingsverband aanging. Hood nam vaak de architectonische beeldhouwer Rene Paul Chambellan in dienst, zowel voor architectonische sculpturen voor zijn gebouw als voor het maken van plasticine modellen van zijn projecten. Hood zou de term “Architectuur van de Nacht” hebben bedacht in een pamflet uit 1930, gepubliceerd door General Electric.
Hood stierf op 53-jarige leeftijd en werd bijgezet op Sleepy Hollow Cemetery in Sleepy Hollow, New York.