De Franse existentialist Jean Paul Sartre sluit zijn toneelstuk Huis Clos (“Geen uitgang”) af met de uitspraak: “De hel is andere mensen.” Het stuk biedt een sardonische visie op de hel als de plaats waar men de eeuwigheid moet doorbrengen met mensen waarmee men in het echte leven nauwelijks vijf minuten zou willen doorbrengen. Zoals een schrijver opmerkt: “De meest verschrikkelijke, ergerlijke kwelling, in de ogen van Sartre, is de kwelling van de ziel die veroorzaakt wordt door het voor altijd moeten samenleven met iemand die je de stuipen op het lijf jaagt. Hun vervelende gewoonten, hun kleinzieligheid of cynisme of domheid, hun karakter en smaak die zo frustrerend botsen met de jouwe en die, als je in gemeenschap met hen wilt leven, een soort aanpassing of concessie van je eigen voorkeuren en verlangens vereisen – dat, zegt Sartre, is de hel.”(1) Levend in een wereld waarin tolerantie de hoogste waarde is, vinden de meeste lezers Sartre’s visie hoogst narcistisch of de logische conclusie van een uitsluitend individualistische, existentialistische filosofie.
Voor vele anderen echter zijn Sartre’s gevoelens niet zo gemakkelijk af te wijzen. Leven, werken en omgaan met andere mensen kan voor velen inderdaad een hels bestaan creëren. En de meesten van ons, als we eerlijk zijn, kunnen snel de namen bedenken van personen wier persoonlijke gewoonten of raspende persoonlijkheden de omgang met hen op zijn best moeilijk maken. De eerlijkheid van Sartre, zij het door een cynische lens, legt ook duidelijke grenzen bloot van de menselijke tolerantie. Aan de ene kant is het vermogen tot tolerantie over het algemeen gebaseerd op het liefhebben van hen die gemakkelijk zijn lief te hebben of die onze eigen manier van leven in en kijken naar de wereld delen. Anderzijds strekt het vermogen tot verdraagzaamheid zich gemakkelijk uit tot uiterlijke oorzaken, idealisme en abstracte principes. Deze worden snel verbrijzeld wanneer we in contact komen met de echte mensen die niet bestaan als oorzaken of idealen of principes.
Een voorbeeld uit mijn eigen leven dient om Sartre’s inzicht te illustreren. Ik ben betrokken bij zaken die zich inzetten voor gerechtigheid in situaties van dakloosheid, die een eeuwigdurend probleem is waar ik woon. Het is gemakkelijk voor mij om te “houden van” de brede categorie van mensen die “daklozen” zijn, zolang ze een idee of een concept blijven. Maar wanneer mijn kerk elke maand een diner organiseert voor de daklozen in onze gemeenschap – met alle mogelijke vormen van menselijkheid voor mijn ogen – heb ik vaak het gevoel dat mijn “liefde” eigenlijk niet meer is dan een versluierde betutteling. Eten met mensen die al weken (of maanden) niet hebben gedoucht, die lijden aan psychische aandoeningen of chemische afhankelijkheid stelt mijn tolerantie op de proef op een manier die het idee van dakloosheid nooit zal doen. Deze maandelijkse maaltijd laat zien hoe weinig ik werkelijk hou van die echte mensen die om me heen zitten.
Een tijdgenoot van Sartre, C.S. Lewis schreef over deze neiging om meer van doelen en idealen te houden dan van echte mensen in zijn roman The Screwtape Letters. Hij zag deze helse neiging als een zorgvuldig opgebouwde duivelse strategie. De demon, Wormwood, werd geadviseerd om “die meest nuttige menselijke eigenschap te verergeren, de afschuw en verwaarlozing van het voor de hand liggende.”(2) Het voor de hand liggende, merkt Lewis op via zijn personage Screwtape, is het menselijk vermogen tot zowel welwillendheid als kwaadwillendheid. Hun misleiding en uitbuiting is niet zo duidelijk voor ons. De duivelse oom Screwtape legt uit aan zijn neef Wormwood:
“Het grote ding is om zijn boosaardigheid te richten op zijn directe buren die hij elke dag ontmoet en om zijn welwillendheid uit te stoten naar de verre omtrek, naar mensen die hij niet kent. De boosaardigheid wordt zo geheel echt en de welwillendheid grotendeels denkbeeldig…maar je moet alle deugden naar buiten blijven schuiven tot ze uiteindelijk in de cirkel van de fantasie zijn gelokaliseerd.”(3)
Als welwillendheid, verdraagzaamheid of liefde eenvoudigweg verbonden zijn aan idealen waarbij mensen betrokken zijn met wie we in het dagelijks leven nooit direct contact hebben, hoe kan dat dan werkelijk welwillendheid zijn? Op dezelfde manier, hoe kunnen we zeggen dat we onze naaste liefhebben als onze kwaadaardigheid jegens bepaalde gewoonten of persoonlijkheidskenmerken volop tentoongespreid is? Hoe snel verliezen wij onze kalmte tegenover familieleden; hoe gemakkelijk tonen wij aanstoot aan hen die het niet op onze manier zien; hoe gemakkelijk bedenken wij strategieën om liefde te onthouden, of om onze altijd aanwezige overtreders te straffen?
Lewis belicht een overheersend thema in het onderwijs van Jezus. Doorheen de evangelies corrigeert Jezus de heersende opvatting dat de naaste iemand is zoals ik, die het met mij eens is, en de wereld ziet zoals ik hem zie. De “naaste” is een ander mens – geen abstractie, maar een levende, ademende persoon met gewoonten, opvattingen en eigenaardigheden die ons niet alleen op de zenuwen werken, maar ons ook kunnen verleiden tot minachting. En liefde is alleen een echte deugd als zij wordt uitgeoefend in echte, menselijke relaties. Zoals Lewis’ personage Screwtape wrang opmerkt:
“Allerlei deugden geschilderd in de fantasie of goedgekeurd door het intellect of zelfs, in zekere mate, geliefd en bewonderd, zullen een man niet uit huis houden: sterker nog, ze kunnen hem amusanter maken als hij daar aankomt.”(4)
Sartre was eerlijk in het onthullen van de vaak helse realiteit van het leven met andere mensen. We houden veel liever van een ideaal, een concept (de daklozen, of hongerende kinderen over de hele wereld) dan van de mensen recht voor ons, in ons leven op dit moment. In het leven van Jezus zien we een man die hield van de mensen direct voor hem; hij verzamelde een groep ongelijksoortige mensen om zich heen, van tollenaars aan de linkerkant, tot fanatieke revolutionairen aan de rechterkant. Hij vertraagde de aankomst bij een tempelbeambte omdat een onbekende vrouw de zoom van zijn gewaad aanraakte. Hij bevrijdde een man die zo buiten zinnen was dat hij uit zijn gemeenschap verdreven was om in verlaten grotten te gaan wonen. Ten overstaan van de belangrijkste religieuze functionarissen van zijn tijd stond hij toe dat een vrouw met een twijfelachtige reputatie zijn voeten zalfde met parfum en haar tranen gebruikte en ze afveegde met haar haren.
De liefde van Jezus is geen luchtkasteel voor mensen die hij nooit gekend heeft; het was tastbaar, rommelig en kostte Hem uiteindelijk zijn leven. In Jezus zien we de hemel tentoongesteld in de hel van individuele levens. Als we Hem willen volgen, moeten vage idealen over tolerantie plaats maken voor de realiteit van vlees en bloed – het liefhebben van de al te menselijke persoon die voor ons staat.
Margaret Manning is lid van het spreek- en schrijfteam van Ravi Zacharias International Ministries in Seattle, Washington.
(1) Lauren Enk, “Hell is Other People; Or is It?” catholicexchange.com, 12 augustus 2012, accessed July 10, 2013.
(2) C.S. Lewis, The Screwtape Letters, Rev. ed., (New York: Collier Books, 1982), 16.
(3) Ibid., The Screwtape Letters, 30.
(4) Ibid., 31.