Exploring the Cutting-Edge History and Evolution of Collage Art

Doorheen de 20e eeuw begonnen creatieven van allerlei stromingen, media en stijlen de praktijk van de collagekunst te verkennen. Deze inventieve en innovatieve kunstvorm trok kunstenaars aan vanwege de unieke esthetiek en het unieke samenvoegproces.

De collagekunst, die begon in de modernistische periode en doorloopt tot in de hedendaagse kunstwereld, heeft een reeks veranderingen ondergaan naarmate meer en meer kunstenaars ervoor kozen om de collagekunst te verkennen. Hier kijken we naar de geschiedenis en de steeds veranderende evolutie van het ambacht, met bijzondere aandacht voor de stromingen en kunstenaars die het hebben gevormd.

Wat is collagekunst?

Geschapen door de kubistische kunstenaars Braque en Picasso, komt de term “collage” van het Franse woord coller, of “lijmen”. De beweging zelf ontstond onder dit kunstenaarsduo, dat rond 1910 begon te werken met verschillende media om avant-gardistische assemblages te maken.

Collages kunnen worden gemaakt van een scala aan materialen, hoewel de meeste zijn gemaakt van papier of hout en vaak voorzien zijn van geknipte en geplakte foto’s, geschilderde vormen, of zelfs 3-dimensionale objecten. Naarmate meer en meer moderne kunstenaars zich in de loop van de 20e eeuw met deze techniek gingen bezighouden, werden deze media steeds gevarieerder en experimenteler.

Gesloten stromingen

Cubisme

Hoewel het kubisme meestal met schilderkunst wordt geassocieerd, hebben de grondleggers ervan, Georges Braque en Pablo Picasso, ook collages in deze stijl gemaakt. Het kubisme, gekenmerkt door gebroken vormen en gedeconstrueerde onderwerpen, paste perfect bij de collage-benadering, omdat het kunstenaars in staat stelde letterlijk een schilderij samen te stellen uit ongelijksoortige onderdelen. Bovendien liepen collages, in tegenstelling tot schilderijen, niet het risico plat over te komen. Dit feit, aldus de gewaardeerde kunstcriticus Clement Greenberg, was aantrekkelijk voor kunstenaars als Picasso en Braque, die zich concentreerden op het oproepen van dimensionaliteit in hun werk. “Vlakheid was niet alleen binnengedrongen, maar dreigde ook het kubistische beeld te overspoelen,” verklaarde Greenberg in een uitgave van 1958 van Art and Culture.

Naast geschilderde uitsnijdingen, werden krantenpapier en patroonpapier vaak gebruikt door kubisten, zoals te zien is in Picasso’s Fles van Vieux Marc, Glas, Gitaar en Krant en Braque’s Viool en Pijp.

Picasso, ‘Fles van Vieux Marc, Glas, Gitaar en Krant’ (1913)

Georges Braque, Viool en pijp’ (1913)

Dada

Geïnspireerd door het vooruitstrevende werk van Picasso en Braque begonnen dadaïstische kunstenaars in de jaren twintig ook te experimenteren met collage. In tegenstelling tot de kubisten, die de voorkeur gaven aan stillevens, creëerden de dadaïsten collages met een breed scala aan iconografie, van geherinterpreteerde portretten tot fantasiefiguren.

Dadaïsten verwerkten ook op creatieve wijze meer materialen in hun collages dan hun kubistische collega’s. Leden van de beweging zijn vooral bekend om hun innovatieve gebruik van schijnbaar waardeloze of vaak over het hoofd geziene voorwerpen zoals kaartjes, tijdschriftknipsels, snoeppapiertjes, en zelfs 3-dimensionale snuisterijen. Door efemere voorwerpen te transformeren tot gepolijste stukken, daagden de dadaïsten de traditionele perceptie van kunst uit.

Francis Picabia, ‘Tableau Rastadada’ (1920)

Kurt Schwitters, Merz Picture 46 A. The Skittle Picture (1921)

Hannah Höch, ‘Flight’ (1931)

Surrealisme

Op de hielen gezeten door Dada, namen de surrealisten deze knip-en-plak techniek over en pasten ze aan. Net als bij hun “automatische” benadering van het schilderen, vertrouwden deze kunstenaars op het onderbewustzijn om unieke assemblages te maken van foto’s, illustraties, gekleurd papier en verf.

Terzijde van de focus van de kubisten op het stilleven, omarmden zij en breidden zij hun aandacht uit op de vreemde onderwerpen van de dadaïsten om werken te creëren die aan een droom doen denken. Deze focus is uitzonderlijk duidelijk in het werk van Joseph Cornell en André Breton, die beiden de methode gebruikten als een middel om samenhangende maar volledig verzonnen scènes op te roepen.

Joseph Cornell, ‘Untitled (Celestial Fantasy with Tamara Toumanova)’ (1940)

André Breton, ‘Egg in the church or The Snake’ (Datum onbekend)

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.