De resultaten van uw ademtest begrijpen
Er zijn veel manieren waarop een arts kan zien of uw longen goed werken. Ten eerste kan de arts een lichamelijk onderzoek doen met behulp van een stethoscoop. De arts zal luisteren om te horen of een van de “ademhalingsgeluiden” abnormaal is. Een piepende ademhaling, een hoge pieptoon die wordt veroorzaakt door een luchtstroom door vernauwde luchtwegen, is bijvoorbeeld een voorbeeld van een abnormaal geluid. De arts kan ook een foto van uw longen maken met een röntgenfoto van de borstkas of een CAT-scan om te kijken of er afwijkingen zijn in de structuur van de longen, zoals een infectie zoals longontsteking. Deze twee tests kunnen echter nog steeds belangrijke problemen over het hoofd zien. Daarom wordt vaak een ademtest, spirometrie genaamd, gedaan om de gezondheid van de longen verder te beoordelen.
Spirometrie kan u vertellen hoeveel lucht er de longen in gaat en hoe snel de lucht in de longen wordt in- en uitgeademd (luchtstroom).
Een van de voordelen van spirometrietests (ook wel “longfunctietests” genoemd) is dat hiermee afwijkingen in de longfunctie kunnen worden opgespoord, zelfs wanneer er geen tekenen of symptomen van ziekte zichtbaar zijn. Een voorbeeld hiervan is een sigarettenroker zonder kortademigheid die een lichte vermindering van de luchtstroom vertoont. In dit geval detecteert de spirometrietest de ziekte in een vroeg stadium (vóór het begin van de symptomen), zodat de behandeling (en in dit geval het stoppen met roken) eerder kan worden gestart. Spirometrie kan ook worden gebruikt om een medische diagnose te stellen wanneer er duidelijk sprake is van tekenen of symptomen van ziekte. Een voorbeeld hiervan is een persoon die een piepende ademhaling heeft ontwikkeld. Als een verminderde luchtstroom samen met een piepende ademhaling wordt waargenomen, kan dit een aanwijzing zijn voor astma. Spirometrie kan ook worden gebruikt om de doeltreffendheid van een medische behandeling te beoordelen. Als een medicijn wordt gegeven om vernauwde luchtwegen te openen, moet dit door middel van spirometrie worden gecontroleerd om ervoor te zorgen dat de normale luchtstroom wordt hersteld.
Spirometrie wordt uitgevoerd door diep in te ademen en krachtig uit te ademen in een spirometer (het apparaat dat de verschillende metingen van de longfunctie registreert). Er zijn twee metingen die van cruciaal belang zijn bij de interpretatie van spirometrieresultaten. De eerste heet de geforceerde vitale capaciteit (FVC). Dit is een meting van de longomvang (in liters) en staat voor het volume lucht in de longen dat kan worden uitgeademd na een diepe inademing. De tweede maat is het geforceerde expiratoire volume van één seconde (FEV1). Dit is een maat voor de hoeveelheid lucht die in één seconde na een diepe inademing kan worden uitgeademd. U zult ook een ander getal zien op de resultaten van de spirometrietest — de FEV1/ FVC-verhouding. Dit getal geeft het percentage van de longomvang (FVC) aan dat in één seconde kan worden uitgeademd. Bijvoorbeeld, als de FEV1 4 is en de FVC 5, dan is de FEV1/ FVC verhouding 4/5 of 80%. Dit betekent dat de persoon 80% van de ingeademde lucht in de longen in één seconde kan uitademen.
De drie belangrijkste spirometrie-metingen (de FVC, FEV1 en FEV1/FVC-ratio) voor een bepaald individu worden vergeleken met referentiewaarden. De referentiewaarde is gebaseerd op gezonde personen met een normale longfunctie en vertelt de arts welke waarden verwacht mogen worden van iemand van hetzelfde geslacht, dezelfde leeftijd en dezelfde lengte. Om de referentiewaarde op uw spirometrierapport te vinden, zoekt u in de kolom “referentiewaarde” of “voorspelde waarde”.
Interpretaties van spirometrieresultaten vereisen een vergelijking tussen de gemeten waarde van een individu en de referentiewaarde. Als de FVC en de FEV1 binnen 80% van de referentiewaarde liggen, worden de resultaten als normaal beschouwd. De normale waarde voor de FEV1/FVC-verhouding is 70% (en 65% bij personen ouder dan 65 jaar). In vergelijking met de referentiewaarde komt een lagere gemeten waarde overeen met een ernstiger longafwijking. (Zie onderstaande tabel.)
SPIROMETRY TEST | NORMAL | ABNORMAL | |
FVC en FEV1 | Gelijk aan of groter dan 80% | Mild Matig Severe |
70-79% 60-69% minder dan 60% |
FEV1/FVC | Gelijk aan of groter dan 70% | Mild Matig Serieus |
60-69% 50-59% minder dan 50% |
Restrictieve longaandoeningen kunnen de FVC abnormaal doen zijn. Dit betekent dat de long beperkt is in het vullen tot zijn normale luchtcapaciteit. Asbestose (littekenvorming in de longen als gevolg van blootstelling aan asbest) is een voorbeeld van een restrictieve longaandoening. Afwijkingen van de FEV1 en FEV1/FVC zijn het gevolg van een afname van de luchtstroom door de long, die veroorzaakt kan worden door obstructieve longziekten. Voorbeelden van obstructieve ziekten zijn emfyseem en astma. Het is ook mogelijk situaties te hebben waarin zowel restrictieve als obstructieve ziekten aanwezig zijn.