Bin Gao’s team gebruikte met ijzer versterkte koolstof gekookt van hickory chips, biochar genaamd, om de giftige stof te verwijderen. Hij is universitair hoofddocent aan het Institute of Food and Agricultural Sciences in landbouw- en biotechniek.
Arsenicum is een van de meest voorkomende milieuverontreinigende stoffen, die via natuurlijke of door de mens gemaakte bronnen in drinkwatervoorraden terechtkomt en wereldwijd miljoenen mensen treft. Het is aangetoond dat het kanker veroorzaakt en er is dringend behoefte aan nieuwe methoden om arseen uit drinkwater en afvalwater te verwijderen.
“Omdat biochar kan worden geproduceerd uit verschillende afvalbiomassa’s, waaronder landbouwresiduen, biedt deze nieuwe technologie een alternatieve en kosteneffectieve manier om arseen te verwijderen,” zei Gao.
In een studie die zal worden afgedrukt in het januarinummer van het tijdschrift Water Research, beschrijven Gao en zijn team het proces: De houtsnippers werden eerst gemalen, vervolgens verhit in stikstofgas, maar niet verbrand. De resulterende biochar, die de consistentie van gemalen koffie heeft, werd vervolgens behandeld met een zoutwaterbad om het te impregneren met ijzer. Tests toonden aan dat gewone biochar geen effect had op arseen, maar het met ijzer verrijkte product verwijderde het gif effectief uit water.
De huidige methoden om arseen te verwijderen omvatten precipitatie, het toevoegen van kalk of coagulanten aan water, het gebruik van membranen om het eruit te filteren, of het gebruik van een ionenuitwisselingsproces. Maar het gebruik van een filter voor verwijdering is een van de meest gebruikte methoden vanwege het bedieningsgemak, de relatief lage kosten en de hoge effectiviteit.
Gao zei dat waterzuiveringsinstallaties grote biochar-filters zouden kunnen gebruiken om het arseen te extraheren. Huiseigenaren zouden een klein filter kunnen gebruiken dat aan hun kraan is bevestigd.
Extra onderzoek is nog steeds nodig om het proces te optimaliseren en om commercieel beschikbare filters te ontwikkelen, zei hij. Gao’s studie werd gedeeltelijk ondersteund door de National Science Foundation.