Klinische verschijnselen en diagnose
Het primaire symptoom van een allergische patiënt (Figuren 1, 2)2) is pruritus (inclusief overbeharing). Sommige katachtige patiënten kunnen zich echter niet presenteren met een voorgeschiedenis van pruritus, omdat ze dergelijke symptomen alleen privé vertonen, wat “stille grooming” wordt genoemd. Pruritus en/of cutane laesies secundair aan katachtige atopie kunnen seizoensgebonden of niet-seizoensgebonden zijn, afhankelijk van de specifieke allergenen. De diagnose is niet eenduidig door het ontbreken van een uniek beeld van de typische katachtige atopische patiënt. Sommige katten kunnen zich presenteren met een zelfverwonding die leidt tot bilaterale symmetrische alopecia, terwijl anderen excoriaties kunnen vertonen. Recidiverende otitis externa, miliaire dermatitis, krabben aan kop en nek, en eosinofiele granuloma complexe laesies zijn andere presentatiepatronen die geassocieerd worden met atopie bij katten. Deze gevarieerde klachten maken de differentiële lijst voor atopische dermatitis bij katten lang (tabel 1).
Puritus van hoofd en nek leidend tot excoriaties bij een 2-jarige atopische kat.
Ventrale romp alopecia als gevolg van overgrooming met secundaire Malassezia dermatitis.
Tabel 1
Differentiële diagnoses voor atopische dermatitis bij katachtigen.
Primaire ziekten | Secundaire ziekten |
---|---|
Overgevoeligheid voor vlooienbeten | Otitis externa |
Voedsel allergie | Otitis media |
Overgevoeligheid voor muggenbeet | Pyodermie – oppervlakkig of diep |
Demodicosis | Malassezia dermatitis |
Dermatofytose | |
Otodectische schurft | |
Cheyletiellose | |
Psychogene alopecia | |
Pemphigus foliaceus |
Miliary dermatitis en eosinofiel granuloma complex zijn kenmerkende klinische patronen geassocieerd met katachtige atopie die niet worden gerapporteerd bij honden en mensen (1). Aangezien katten met vlooienallergie of katten met voedselallergie deze laesiepatronen ook kunnen ontwikkelen, worden ze niet beschouwd als specifiek voor atopie, maar zijn ze een generieke manifestatie van allergieën bij katten. Eosinofiel granuloom complex laesies omvatten indolente ulcera, eosinofiel granuloom, en eosinofiele plaque laesies.
Historisch werd aangenomen dat allergische katten zelden secundaire huidinfecties ontwikkelden. Echter, secundaire cutane infecties komen steeds vaker voor bij atopische katten, waaronder pyodermie en Malassezia dermatitis (4,10). Eosinofiele plaques en indolente ulcera kunnen ook pyodermie vertegenwoordigen (11). Methicillineresistente stafylokokkeninfecties worden ook waargenomen bij katten die lijden aan een huidziekte in het algemeen, inclusief katten die lijden aan een allergische huidziekte. Jonge katten zijn vatbaar voor atopie, waarbij de meeste (meer dan 75% van de gevallen) klinische verschijnselen vertonen binnen de eerste 3 levensjaren (1,4,12). Aangezien bij 22% van de atopische katten de verschijnselen pas na 7 jaar optreden (4), mogen omgevingsallergieën niet worden uitgesloten louter op basis van de leeftijd waarop de kat zich presenteert.
Er is geen enkele diagnostische test beschikbaar die de diagnose atopie bij katten op betrouwbare wijze kan stellen. De diagnose wordt gesteld op basis van suggestieve historische informatie, klinische symptomen en de uitsluiting van differentiële diagnoses (zie tabel 1). Omdat de ziekte zich op verschillende manieren kan presenteren, is meestal een grondig diagnostisch onderzoek nodig, waaronder een dieetproef van 8 tot 12 weken (bij sommige patiënten is een meervoudige dieetproef nodig en eventueel een beperking tot alleen binnenshuis), vlooienpreventie gedurende minimaal 8 weken (inclusief alle andere huisdieren), behandeling van secundaire infecties, een dermatofytkweek en monitoring door de eigenaar van het huisdier om het comfort van de patiënt te verbeteren, of het gebrek daaraan. Huidbiopsie is meestal een nutteloze test omdat het geen informatie geeft over de oorzaak van allergische dermatitis (bv. voedsel- versus omgevingsallergenen), maar kan nuttig zijn om sommige differentiële diagnoses te helpen uitsluiten.
Commerciële serologische allergietests die allergeenspecifiek IgE voor veel voorkomende regionale allergenen helpen opsporen, zijn beschikbaar, maar men moet in gedachten houden dat serologie geen onderscheid maakt tussen normale en atopische katten. Intrinsiek atopische patiënten produceren een laag niveau van allergeenspecifiek IgE, waardoor de rol van IgE-antilichamen in het onderzoek van deze individuen beperkt wordt. Intradermale allergietesten worden hoofdzakelijk uitgevoerd door en zijn beschikbaar via veterinaire dermatologen. Met de verhoogde diagnostische nauwkeurigheid van deze test door het gebruik van intraveneuze fluoresceïne kleurstof en het gebruik van verhoogde kattenspecifieke allergeenconcentraties bij intradermale allergietesten, zou een verwijzing naar de lokale dermatoloog moeten worden aangeboden aan huisdiereigenaren die een atopische kat hebben. Aangezien vals negatieve reacties kunnen voorkomen bij zowel serum- als intradermale allergietesten, worden combinatietesten met beide methoden vaak als de beste oplossing beschouwd. Allergietesten moeten volgen op een volledig diagnostisch onderzoek en een vastgestelde klinische diagnose van atopische dermatitis. Het doel van allergietesten is allergenen te selecteren voor allergeenspecifieke immunotherapie en kennis te verwerven over allergeenvermijdingsmaatregelen die geïndiceerd zijn voor de specifieke patiënt.