EU-verbod en de achtergrond ervanEdit
De hormonen die door de EU in de rundveehouderij zijn verboden, zijn estradiol, progesteron, testosteron, zeranol, melengestrolacetaat en trenbolonacetaat. De eerste drie zijn synthetische versies van endogene hormonen die van nature worden geproduceerd bij mens en dier en ook voorkomen in een breed scala van voedingsmiddelen, terwijl de laatste twee synthetisch zijn en niet van nature voorkomen, maar het gedrag van endogene hormonen nabootsen. Zeranol (alfa-zearalanol) wordt semi-synthetisch geproduceerd, maar komt ook van nature voor in sommige voedingsmiddelen. Het is een van de verschillende derivaten van zearalenon die door bepaalde Fusarium worden geproduceerd. Hoewel het voorkomen ervan in dierlijke producten gedeeltelijk kan worden toegeschreven aan de opname ervan in dergelijke diervoeders, kan alfa-zearalanol ook endogeen worden geproduceerd bij herkauwers die zearalenon en sommige zearalenolderivaten in dergelijke diervoeders hebben opgenomen. De EU heeft geen absoluut verbod ingesteld. Onder veterinair toezicht mochten veehouders de synthetische versies van natuurlijke hormonen toedienen om de kosten te drukken en eventueel voor therapeutische doeleinden, zoals het synchroniseren van de bronstcyclus van melkkoeien. Alle zes hormonen kregen een vergunning voor gebruik in de VS en Canada.
Op grond van de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen hebben de ondertekenaars het recht om op grond van gezondheids- en veiligheidsoverwegingen beperkingen op te leggen, onder voorbehoud van wetenschappelijke analyse. De kern van het geschil over hormonen in rundvlees was het feit dat alle risico-analyses statistisch van aard zijn en dus niet met zekerheid kunnen vaststellen dat er geen gezondheidsrisico’s zijn, en het daaruit voortvloeiende meningsverschil tussen de rundvleesproducenten in de VS en Canada enerzijds, die meenden dat er een brede wetenschappelijke consensus bestond dat met gebruikmaking van hormonen geproduceerd rundvlees veilig was, en de EU anderzijds, die beweerde dat het niet veilig was.
Het gebruik van deze hormonen in de rundveehouderij was vóór het verbod in Noord-Amerika gedurende 50 jaar wetenschappelijk onderzocht, en in meer dan 20 landen was er sprake van een wijdverbreid gebruik op lange termijn. Canada en de Verenigde Staten stelden dat dit een empirisch bewijs was van zowel de veiligheid op lange termijn als de wetenschappelijke consensus.
Het EU-verbod was niet, zoals het werd voorgesteld aan de plattelandsachterban in de VS en Canada, protectionisme. De EU had al andere maatregelen die de invoer van Noord-Amerikaans rundvlees effectief beperkten. Het waren niet de producenten die om protectionistische maatregelen vroegen die de EU onder druk zetten, maar de consumenten die uiting gaven aan hun bezorgdheid over de veiligheid van het gebruik van hormonen. Aan het eind van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig deden zich in Italië een aantal breed uitgemeten “hormoonschandalen” voor. Het eerste, in 1977, betrof tekenen van een vroegtijdig begin van de puberteit bij Noord-Italiaanse schoolkinderen, waarbij onderzoekers de verdenking hadden geworpen in de richting van schoollunches waarin vlees was gebruikt dat met gebruikmaking van (illegale) groeihormonen was gekweekt. Er werd geen concreet bewijs gevonden dat een verband legde tussen de vroegtijdige puberteit en groeihormonen, deels omdat er geen monsters van de verdachte maaltijden beschikbaar waren voor analyse. Maar er ontstond publieke woede over het gebruik van dergelijke vleesproductietechnieken, die verder werd aangewakkerd door de ontdekking in 1980 van de (eveneens illegale) aanwezigheid van diethylstilbestrol (DES), een ander synthetisch hormoon, in babyvoeding op basis van kalfsvlees.
Het wetenschappelijk bewijs voor gezondheidsrisico’s in verband met het gebruik van groeihormonen in de vleesproductie was, op zijn best, schaars. Consumentenlobbygroepen waren echter veel beter in staat het Europees Parlement met succes te beïnvloeden om in de jaren tachtig voorschriften vast te stellen dan producentenlobbygroepen dat waren, en hadden veel meer invloed op de publieke perceptie. Dit in tegenstelling tot de VS in die tijd, waar er vóór de jaren 1980 weinig belangstelling was van consumentenorganisaties voor het onderwerp, en de regelgeving werd gestuurd door een goed georganiseerde coalitie van exportgerichte industrie- en landbouwbelangen, die alleen werden tegengewerkt door traditionele landbouwgroepen.
Tot 1980 was het gebruik van groeihormonen, zowel endogeen als exogeen, volledig verboden in (zoals hierboven opgemerkt) Italië, Denemarken, Nederland, en Griekenland. Duitsland, destijds de grootste rundvleesproducent in de EU, verbood alleen het gebruik van exogene groeihormonen. De vijf andere lidstaten, waaronder de tweede en derde grootste rundvleesproducenten, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, stonden het gebruik ervan toe. (Het gebruik van groeihormonen was bijzonder gebruikelijk in het Verenigd Koninkrijk, waar de rundvleesproduktie sterk geïndustrialiseerd was). Dit had geleid tot verschillende geschillen tussen de Lid-Staten, waarbij de landen die geen verbodsbepalingen hadden, aanvoerden dat de beperkingen van de andere landen als niet-tarifaire handelsbelemmeringen fungeerden. Maar als reactie op de publieke verontwaardiging in 1980, in combinatie met de ontdekking dat DES een teratogeen was, begon de EU met het uitvaardigen van voorschriften, te beginnen met een richtlijn die het gebruik van stilbenen en thyrostatica verbood, uitgegeven door de Raad van Landbouwministers van de Europese Gemeenschap in 1980, en de opdracht tot een wetenschappelijk onderzoek naar het gebruik van estradiol, testosteron, progesteron, trenbolon, en zeranol in 1981.
De Europese Consumentenorganisatie (BEUC) heeft gelobbyd voor een totaal verbod op groeihormonen, waartegen de farmaceutische industrie, die toen nog niet goed georganiseerd was, zich slechts ten dele heeft verzet. (Pas in 1987 werd, op aandringen van Amerikaanse bedrijven, de Europese Federatie voor diergezondheid, FEDESA, opgericht om op EU-niveau de bedrijven te vertegenwoordigen die o.a. groeihormonen produceren). Noch de Europese boeren, noch de vleesverwerkende industrie namen een standpunt in over deze kwestie. Met de hulp van het BEUC werd de boycot van kalfsvleesprodukten door de consumenten, in Italië aangewakkerd door berichten over DES in Italiaanse tijdschriften en in Frankrijk en Duitsland door soortgelijke berichten, vanuit die drie landen over de gehele EU verspreid, waardoor bedrijven als Hipp en Alete hun kalfsvleesprodukten van de markt haalden en de kalfsvleesprijzen in Frankrijk, België, West-Duitsland, Ierland en Nederland aanzienlijk daalden. De vaste aankopen die door het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU werden gegarandeerd, leidden tot een verlies van 10 miljoen ecu voor de begroting van de EU.
Het instellen van een algemeen verbod werd aangemoedigd door het Europees Parlement, dat in 1981 met een meerderheid van 177:1 een resolutie aannam ten gunste van een algemeen verbod. De leden van het Europees Parlement, die in 1979 voor het eerst rechtstreeks waren verkozen, maakten van de gelegenheid gebruik om hun politieke spierballen te laten zien, en maakten deels gebruik van de publieke aandacht voor deze kwestie om de rol van het Parlement te versterken. De Raad van Ministers was verdeeld langs lijnen die rechtstreeks overeenkwamen met de binnenlandse houding van elk land ten aanzien van de regulering van groeihormonen, waarbij Frankrijk, Ierland, het VK, België, Luxemburg en Duitsland alle tegen een algemeen verbod waren. De Europese Commissie, huiverig voor een veto van de Raad en nauw verbonden met zowel farmaceutische als (via Directoraat VI) landbouwbelangen, presenteerde feitelijke argumenten en benadrukte het probleem van handelsbelemmeringen.
WTO-besluit van 1998Edit
De WTO-beroepsinstantie bevestigde de conclusie van het WTO-panel in een rapport dat op 13 februari 1998 door het WTO-orgaan voor geschillenbeslechting werd goedgekeurd. In punt 208 van dit rapport staat:
e stellen vast dat de Europese Gemeenschappen niet daadwerkelijk zijn overgegaan tot een beoordeling, in de zin van de artikelen 5.1 en 5.2, van de risico’s die voortvloeien uit het niet in acht nemen van goede veterinaire praktijken in combinatie met problemen bij de controle op het gebruik van hormonen als groeibevorderaar. Het ontbreken van een dergelijke risico-evaluatie, in samenhang met de conclusie van de meeste, zo niet alle wetenschappelijke studies betreffende de andere eerder genoemde risico-aspecten, brengt ons tot de conclusie dat het panel geen risico-evaluatie heeft ontvangen die het in de EG-richtlijnen vervatte invoerverbod redelijkerwijs ondersteunt of rechtvaardigt. Wij bevestigen derhalve de uiteindelijke conclusies van het panel dat het EG-invoerverbod niet gebaseerd is op een risicobeoordeling in de zin van de artikelen 5.1 en 5.2 van de SPS-overeenkomst en derhalve niet in overeenstemming is met de vereisten van artikel 5.1.
Op 12 juli 1999 heeft een door het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO benoemde arbiter de VS gemachtigd de EU vergeldingsrechten van 116,8 miljoen dollar per jaar op te leggen.
Wetenschappelijke risicobeoordelingen van de EUEdit
In 2002 stelde het Wetenschappelijk Comité voor veterinaire maatregelen in verband met de volksgezondheid (SCVPH) van de EU dat het gebruik van groeihormonen in rundvlees een potentieel gezondheidsrisico vormde, en in 2003 stelde de EU Richtlijn 2003/74/EG vast om het verbod te wijzigen, maar de VS en Canada verwierpen dat de EU had voldaan aan de WTO-normen voor wetenschappelijke risicobeoordeling.
De EG beweerde wetenschappelijk dat de hormonen die bij de behandeling van runderen worden gebruikt in het weefsel achterblijven, met name het hormoon 17-bèta-oestradiol. Ondanks dit bewijs verklaarde de EC echter dat er geen duidelijk verband was met gezondheidsrisico’s bij de mens voor de andere vijf voorlopig verboden hormonen. De EG heeft ook hoge hoeveelheden hormonen aangetroffen in gebieden waar veel vee wordt gehouden. Deze toename van hormonen in het water heeft gevolgen gehad voor de waterwegen en de wilde vis in de omgeving. Verontreiniging van de Noord-Amerikaanse waterwegen door hormonen zou echter geen directe gevolgen hebben voor de Europese consument of zijn gezondheid.
WTO-besluit 2008Edit
In november 2004 verzocht de EU om WTO-overleg, met het argument dat de Verenigde Staten hun vergeldingsmaatregelen zouden moeten intrekken, aangezien de EU de maatregelen heeft ingetrokken die in de oorspronkelijke zaak strijdig met de WTO waren bevonden. In 2005 leidde de EU een nieuwe WTO-geschillenbeslechtingsprocedure in tegen de Verenigde Staten en Canada, en in een verslag van het panel van maart 2008 werd gewezen op een fout van alle drie de partijen (EU, Verenigde Staten en Canada) met betrekking tot diverse inhoudelijke en procedurele aspecten van het geschil. In oktober 2008 heeft de Beroepsinstantie van de WTO een gemengde uitspraak gedaan die voortzetting van de handelssancties tegen de EU door de Verenigde Staten en Canada toestaat, maar de EU ook toestaat haar verbod op de invoer van met hormonen behandeld rundvlees voort te zetten.
In november 2008 heeft de EU de WTO opnieuw aangevochten nadat het USTR had aangekondigd dat het commentaar wilde over een mogelijke wijziging van de lijst van EU-producten waarvoor in het kader van het geschil verhoogde tarieven gelden, en in januari 2009 kondigde het USTR wijzigingen aan in de lijst van EU-producten waarvoor verhoogde tarieven gelden. In september 2009 ondertekenden de Verenigde Staten en de Europese Commissie een memorandum van overeenstemming, waarin als onderdeel van een compromisoplossing een nieuw rechtenvrij EU-invoercontingent voor met graan gevoed rundvlees van hoge kwaliteit (HQB) werd vastgesteld. In december 2016 ondernamen de VS echter stappen om opnieuw vergeldingsrechten in te stellen op de lijst van EU-producten die onder het geschil vallen, gezien de aanhoudende bezorgdheid over de toegang van Amerikaans rundvlees tot de EU-markt, en in augustus 2019 kwamen zij overeen een initieel rechtenvrij tariefcontingent van 18.500 ton per jaar in te stellen, dat in zeven jaar werd gefaseerd tot 35.000 ton (ter waarde van ongeveer 420 miljoen dollar) van het EU-contingent van 45.000 ton niet met hormonen behandeld rundvlees.