De meest voorkomende vorm van niet-invasieve borstkanker wordt ductaal carcinoma in situ (DCIS) genoemd. Traditioneel wordt de diagnose DCIS gesteld wanneer de kankercellen die onder de microscoop worden waargenomen, zich alleen in het buizensysteem van de borst bevinden, maar niet in het omliggende weefsel zijn binnengedrongen.
De standaardbehandeling voor DCIS bestaat uit het verwijderen van het aangetaste weefsel, waarbij ervoor wordt gezorgd dat er geen kankercellen in de borst achterblijven (“duidelijke marges”). Die operatie kan een mastectomie of een lumpectomie zijn, die kan worden gevolgd door bestralingstherapie.
DCIS heeft een uitstekende prognose. Daarom wordt deze niet-invasieve kanker ook wel “stadium 0” borstkanker genoemd.
Heroverweging van de beste behandeling voor DCIS
Laatstleden maand publiceerde JAMA Oncology een studie die suggereert dat de standaardbehandeling te agressief zou kunnen zijn. Misschien zouden sommige vrouwen met DCIS het even goed doen zonder lumpectomie of mastectomie. Zoals verwacht, heeft dit veel controverse en verwarring gegenereerd.
De onderzoekers bestudeerden meer dan 108.000 vrouwen bij wie DCIS was gediagnosticeerd op een bepaald moment in een periode van 20 jaar. Zij ontdekten dat vrouwen die een lumpectomie gevolgd door bestraling kregen, een lager risico hadden dat de kanker in de aangetaste borst terugkeerde. Maar de toevoeging van bestraling veranderde niets aan het uiteindelijke sterftecijfer als gevolg van borstkanker. Evenmin veranderde het uitvoeren van een mastectomie in plaats van een lumpectomie.
Dit type onderzoek staat bekend als een observationele studie. Observationele studies kunnen mogelijke verbanden aantonen tussen therapieën en uitkomsten. Ze bewijzen niet dat één therapie daadwerkelijk beter is.
Omdat dit een observationele studie was, zijn er veel vragen over wat de studie-uitkomsten kan hebben beïnvloed. Deze omvatten waarom elke specifieke behandeling voor elke patiënt werd gekozen, de nauwkeurigheid van de DCIS-diagnoses, of elke operatie werkelijk “duidelijke marges” had, en de kwaliteit van de nazorg, waaronder regelmatige mammogrammen om te kijken naar de mogelijke terugkeer van kanker.
Bovendien werd in deze studie niet gedocumenteerd welke patiënten, als die er al waren, ook hormonale therapie kregen, zoals tamoxifen of aromataseremmers. Deze behandelingen kunnen recidief helpen voorkomen. Om deze redenen is het moeilijk om deze studiegegevens te interpreteren, en nog moeilijker om die informatie te gebruiken bij het nemen van een beslissing over hoe een vrouw met DCIS moet worden behandeld.
Wat deze studie ons wel vertelt, is dat niet alle DCIS hetzelfde is. In deze studie stierven ongeveer 500 patiënten aan borstkanker zonder ooit invasieve kanker in de borst te hebben gehad. Dit suggereert dat voor een zeer kleine subgroep van vrouwen, ziekte op afstand of metastatische ziekte optrad ondanks behandeling van DCIS – een verontrustende bevinding.
Ook waren de sterftecijfers hoger voor vrouwen bij wie DCIS werd gediagnosticeerd voor de leeftijd van 35 jaar, en voor zwarte vrouwen in vergelijking met niet-Hispanic blanke vrouwen. Dit suggereert dat deze vrouwen mogelijk een agressievere interventie nodig hebben.
Het goede nieuws: De studie bevestigde ook opnieuw het feit dat het sterftecijfer in verband met DCIS over het algemeen bijzonder laag is. Minder dan 1% van de patiënten in deze 20 jaar durende studie stierf aan borstkanker.
Heeft de media een verkeerd signaal afgegeven over de studieresultaten?
Sommige media-aandacht voor deze studie had de neiging de indruk te wekken dat DCIS niet behandeld hoeft te worden. In feite kregen alle patiënten in de studie een of andere vorm van behandeling. Wat de studie wel zegt, is dat geen van de specifieke behandelingen die de onderzoekers met elkaar vergeleken (lumpectomie met of zonder bestraling of mastectomie) erg veel van elkaar verschilden met betrekking tot de uiteindelijke overleving.
Ongaande trials onderzoeken of “watchful waiting” redelijk kan zijn voor bepaalde vrouwen – dat wil zeggen, het nauwgezet volgen van patiënten met een laag risico (bijvoorbeeld die met kleine tumoren of kankers van lage tot middelmatige graad) om te bepalen of en wanneer behandeling nodig is. We hebben die resultaten echter nog niet.
Voor sommige vrouwen is DCIS een “voorloper” van invasieve borstkanker, maar bij veel andere vrouwen zal het niet verder ontwikkelen. Op dit moment begrijpen we deze vormen van kanker echter nog niet goed genoeg, noch kunnen we het biologische gedrag van deze abnormale cellen bij elke vrouw nauwkeurig voorspellen. Er is meer onderzoek nodig om de specifieke optimale behandeling te bepalen voor elke individuele vrouw bij wie DCIS wordt vastgesteld.
Uiteindelijk moeten beslissingen over de diagnose en behandeling van DCIS worden genomen door een vrouw en haar arts en moet rekening worden gehouden met bepaalde risicofactoren (waaronder leeftijd en ras), alsmede met de persoonlijke voorkeuren van die vrouw in het licht van de beperkingen van de huidige wetenschappelijke kennis. Ik verwacht dat de resultaten van lopend en toekomstig onderzoek artsen spoedig in staat zullen stellen deze moeilijke beslissingen beter te begeleiden. Gelukkig komt het er bij DCIS op neer dat de resultaten voor de meeste patiënten uitstekend zijn, ongeacht de behandeling die wordt gevolgd.