Hieronder vindt u een aantal veelgebruikte termen in de Intensive Care Nursery (ICN) van het UCSF Benioff Children’s Hospital.
As en Bs — Afkorting voor apneu en bradycardie.
Acidose — Toestand waarbij er te veel zuur in de bloedbaan zit.
Anemie — Een toestand waarbij er te weinig rode bloedcellen in het lichaam zijn.
Antibiotica — Geneesmiddelen die worden gebruikt om bacteriën die infecties veroorzaken te doden of de groei ervan te vertragen.
Apneu — Een pauze in de ademhaling, die langer dan 15 tot 20 seconden duurt, die gepaard gaat met een bleke, paarsachtige of blauwe kleur van de baby en vaak gepaard gaat met bradycardie.
Ader — Een bloedvat dat zuurstofrijk bloed van het hart naar de rest van het lichaam transporteert.
Aspiratie — Het inademen van materiaal — zoals flesvoeding, meconium of maaginhoud — in de luchtpijp en longen.
Bilirubine (Bili) — Een pigment in bloedcellen dat geelzucht veroorzaakt.
Bloedgas — Een test waarbij het zuurstof- en kooldioxidegehalte in het bloed van de baby wordt gemeten.
Bradycardie — Een hartslag van minder dan 100, langzamer dan normaal voor een zuigeling.
Calcium — Een chemisch element dat nodig is voor de normale werking van het hart, de zenuwen en de botten. Zieke baby’s kunnen extra calcium nodig hebben.
Cardiaal — Betrekking hebbend op het hart.
Cardiologie — Medisch specialisme dat zich bezighoudt met het hart en de bloedsomloop.
Catheter — Plastic slangetje dat wordt gebruikt voor het toedienen of verwijderen van vocht bij de baby.
CBC — Volledig bloedbeeld, een test die wordt uitgevoerd om infecties, bloedarmoede of andere aandoeningen op te sporen.
Centrale lijn — Speciale intraveneuze (IV) lijn die in een grote ader wordt geplaatst die naar het hart gaat. Kan worden gebruikt om hoge voedingsniveaus toe te dienen.
Chemstrip — Een bloedonderzoek om de bloedsuikerspiegel te bepalen.
Chest Tube — Klein plastic slangetje dat in de borstkas wordt ingebracht om lucht of vocht dat uit de longen is ontsnapt, in de borstholte te onttrekken. De thoraxslang kan worden aangesloten op afzuigapparatuur.
Chronische longaandoening — Veranderingen in de longen die zijn opgetreden als gevolg van langdurige mechanische beademing van de premature of zieke zuigeling.
Colostomie — Chirurgische opening van een klein deel van de darm dat naar de oppervlakte van de buik wordt gebracht. Het wordt uitgevoerd wanneer er sprake is van een obstructie of ziekte van de darm.
Congenitaal — Aanwezig bij de geboorte.
Congestief hartfalen – Aandoening die ontstaat wanneer het hart niet sterk genoeg kan pompen.
CPAP — Continue positieve luchtwegdruk die door een beademingsapparaat wordt gegeven om te voorkomen dat de longen dichtklappen.
Cultuur — Onderzoek van bloed, urine, ruggenmergvloeistof en tracheale afscheidingen om te controleren op infectie.
Cyanose — Blauwachtige verkleuring van de huid en de lippen als gevolg van een laag zuurstofgehalte in het bloed.
Diafragma — Spier in het lichaam die de borstholte scheidt van de buikholte.
Diafragmatische Hernia — Een defect of gat in het diafragma waardoor de buikinhoud in de borstholte kan komen.
ECMO — Extracorporale membraneuze oxygenatie, een procedure die wordt gebruikt bij de behandeling van zuigelingen met uiteenlopende aandoeningen zoals sepsis, longontsteking, hernia diafragmatica en meconiumaspiratie.
Edema — Aanwezigheid van abnormaal grote hoeveelheden vocht in de weefsels van het lichaam.
Electrocardiogram (EKG of ECG) — Een registratie van de elektrische stroom die door de hartspier wordt geproduceerd om de structuur en de functie van het hart te beoordelen.
Electrolyten — Elementen in het bloed, zoals kalium en natrium, die nodig zijn voor een goede werking van het lichaam.
Endotracheale buis (ETT) — Buis die via de mond in de luchtpijp gaat, zodat een beademingsapparaat ondersteuning kan bieden bij de ademhaling.
Gavage — Methode om een baby te voeden via een slangetje dat via de mond of neus in de maag wordt ingebracht.
Gestationele leeftijd — Tijdsduur vanaf de bevruchting tot de bevalling. De gemiddelde zwangerschapsduur bedraagt 40 weken.
Glucose — Suiker die de belangrijkste energiebron voor het menselijk lichaam is.
Gram — Basiseenheid van gewicht in het metrieke stelsel. Er zit 28 gram in een ons. Baby’s worden op de kinderkamer in grammen gewogen.
Heelstok — Wordt gebruikt om bloed af te nemen door in de hiel van de baby te prikken.
Hematocriet — Test die wordt gebruikt om het percentage rode bloedcellen in het bloed te meten.
Hydrocephalus — Overtollig vocht in de hersenen.
Hyperalimentatie (TPN) — Toediening van intraveneuze (IV) vloeistof met voedingsstoffen voor baby’s die niet kunnen worden gevoed.
Hypogylcemie — Bloedsuikerspiegel lager dan normaal.
Hypotensie — Abnormaal lage bloeddruk.
Hypoxie — Zuurstofgehalte lager dan normaal.
Ileostomie — Aanbrengen van een chirurgische opening door de buikwand naar de ileum of dunne darm. Via deze opening wordt de ontlasting afgevoerd in een zak op de buik.
Intraveneus (IV) — Het inbrengen van vloeistof in een ader via een katheter.
Isolette — Een couveuse.
Jaundice — Gele kleur van de huid als gevolg van een teveel aan bilirubine in het lichaam.
Kilo (Kilogram) — Gewichtseenheid in het metrieke stelsel. Een kilo is gelijk aan 2,2 pond en 1000 gram is gelijk aan 1 kilo.
Lumbaalpunctie — Een kleine naald die in het ruggenmergkanaal wordt ingebracht om een monster van ruggenmergvloeistof voor onderzoek te verkrijgen.
Lyten — Afkorting van electolyten.
Meconium — Donkergroen materiaal in de darmen bij de geboorte, dat de eerste ontlasting is die een baby laat lopen.
Meningitis — Infectie van de membranen van het ruggenmerg of de hersenen, veroorzaakt door bacteriën, virussen of andere organismen die de membranen via bloed of trauma bereiken.
Milligram — Gewichtseenheid in het metrieke stelsel die wordt gebruikt om sommige doses geneesmiddelen te meten. In 1 gram zit 1000 milligram.
Monitor — Elektronische apparatuur die wordt gebruikt om de hartslag, de ademhaling en de bloeddruk van de baby continu te controleren.
Murm — Abnormaal geluid dat door het hart of in de grote bloedvaten wordt gemaakt en dat al dan niet een probleem kan zijn.
Nasale CPAP — Apparaten voor continue positieve luchtwegdruk (CPAP) via de neus geven lucht af via speciaal ontworpen neuspennen. De machine ademt niet voor de baby, maar de luchtstroom creëert voldoende druk om de luchtweg open te houden.
Neonatoloog — Medisch specialisme dat zich bezighoudt met de zorg voor zieke pasgeborenen.
NPO — Staat voor “nil per os,” Latijn voor niets via de mond, wat betekent dat de baby niets via de mond mag eten of drinken.
PDA — Patent ductus arteriosis of het niet sluiten van een bloedvat, de ductus arteriosis genaamd, na de geboorte. Dit bloedvat, dat belangrijk is voor het leven van de foetus, sluit zich normaal gesproken kort na de geboorte.
PDA Ligation — Chirurgische sluiting van de ductus arteriosis.
PCO2 — Maat voor de hoeveelheid kooldioxide in het bloed.
Phototherapie — Fluorescerende lampen die over de isolette van de baby worden geplaatst om te helpen bij de afbraak van bilirubine om geelzucht te verminderen.
Pneumonie — Ontsteking van de longen door infectie of aspiratie.
Pneumothorax — Aandoening waarbij lucht uit de longen in de borstholte ontsnapt en de longen samendrukt.
PO2 — Maat voor de hoeveelheid zuurstof in het bloed.
Polycythemie — Te veel rode bloedcellen in het bloed.
Potassium — Een van de elektrolyten in het lichaam.
Prematuur — Kind dat eerder dan 37 weken zwangerschap wordt geboren.
Pulmonale Arterie — Groot bloedvat dat zuurstofloos bloed van het hart naar de longen voert.
Pulmonale Hypertensie– Verhoogde bloeddruk naar de longen waardoor het voor de longen en het hart moeilijk wordt om het lichaam van voldoende zuurstof te voorzien.
Rode bloedcellen — Cellen in het bloed die hemoglobine bevatten en zuurstof vervoeren.
Residu — Hoeveelheid flesvoeding die na een redelijke tijd in de maag van de baby is achtergebleven.
Respirator — Een apparaat, soms ook beademingsapparaat genoemd, dat de baby helpt ademen als hij of zij te ziek, te zwak of te klein is om te ademen. Het beademingsapparaat helpt voorkomen dat de longen dichtklappen.
Respiratoir Distress Syndroom (RDS) — Ziekte die meestal voorkomt bij premature baby’s wanneer de kleine luchtzakjes in de longen dichtklappen wanneer de baby uitademt. Het wordt veroorzaakt door een gebrek aan long surfactant.
Retracteren — Wanneer een zuigeling hard ademt en aan de borstkas trekt.
Ruimtelucht — Normale lucht die we inademen, met 21 procent zuurstof.
Rondes — Wanneer artsen, verpleegkundigen en ander ziekenhuispersoneel bijeenkomen om de verzorging van de zuigelingen op de kinderkamer te bespreken.
Sepsis — Infectie.
Natrium — Een van de elektrolyten in het lichaam.
Spaghettilijn — Soms ook PICC-lijn of perifeer ingebrachte centrale katheter genoemd. Een zeer dunne intraveneuze (IV) centrale lijn, meestal in de arm of het been geplaatst.
Stool — Uitwerpselen van de stoelgang.
Suctie — Gebruik van een klein buisje dat aan een vacuüm is bevestigd en dat helpt bij het verwijderen van slijm uit de neus, mond of endotracheale buis.
Surfactant — Vloeistof in de longen die ertoe bijdraagt dat de longen open en uitgezet blijven.
Termalig kind — Kind dat met 38 tot 42 weken zwangerschap wordt geboren.
Trachea — Luchtpijp.
Tracheostomie — Kleine opening in het onderste gedeelte van de luchtpijp en de hals waardoor een buisje kan worden doorgevoerd zodat een obstructie kan worden overwonnen.
Umbilical Artery Catheter — Klein plastic buisje of katheter dat in een van de slagaders wordt ingebracht zodat bloed bij de baby kan worden afgenomen en intraveneuze (IV) vloeistof en medicijnen aan de baby kunnen worden toegediend.
Urinalyse — Laboratoriumonderzoek van de urine.
Veine — Bloedvat dat zuurstofloos bloed uit het lichaam terugvoert naar het hart.
Ventilator — Zie beademingsapparaat.
Work-up (septisch) — Een reeks tests om het organisme te identificeren dat de infectie bij de baby veroorzaakt. Dit wordt gedaan voordat de baby antibiotica krijgt. De tests kunnen een volledig bloedbeeld, bloed- en urinekweken en een lumbaalpunctie omvatten.