Rationeel egoïsme (Russisch: разумный эгоизм) kwam naar voren als de dominante sociale filosofie van de Russische nihilistische beweging, ontwikkeld in het werk van de nihilistische filosofen Nikolaj Tsjernysjevski en Dmitrij Pisarev. Hun terminologie werd echter grotendeels versluierd om overheidscensuur te vermijden en de naam rationeel egoïsme komt expliciet niet voor in de geschriften van beide filosofen. Rationeel egoïsme werd verder belichaamd in Tsjernysjevski’s roman Wat moet er gebeuren uit 1863, en werd als reactie daarop bekritiseerd door Fjodor Dostojevski in zijn werk Aantekeningen uit het ondergrondse uit 1864. Voor Chernyshevsky diende rationeel egoïsme als basis voor de socialistische ontwikkeling van de menselijke samenleving.
De Engelse filosoof Henry Sidgwick besprak rationeel egoïsme in zijn boek The Methods of Ethics, voor het eerst gepubliceerd in 1872. Een methode van ethiek is “elke rationele procedure waarmee we bepalen wat individuele menselijke wezens ‘zouden moeten’ doen – of wat het ‘juiste’ voor hen is – of trachten te realiseren door vrijwillige actie”. Sidgwick beschouwt drie van dergelijke procedures, namelijk rationeel egoïsme, dogmatisch intuïtionisme, en utilitarisme. Rationeel egoïsme is de opvatting dat, indien rationeel, “een agent de hoeveelheid daaruit voortvloeiend plezier en pijn voor zichzelf alleen belangrijk acht bij het kiezen tussen handelingsalternatieven; en altijd streeft naar het grootst haalbare overschot van plezier boven pijn”.
Sidgwick vond het moeilijk om enige overtuigende reden te vinden om rationeel egoïsme te verkiezen boven utilitarisme. Hoewel het utilitarisme een rationele basis kan hebben en verzoend kan worden met de moraliteit van het gezond verstand, lijkt het rationele egoïsme een even plausibele doctrine te zijn met betrekking tot wat wij het meest gerechtvaardigd hebben om te doen. Zo moeten we “een ultieme en fundamentele tegenstrijdigheid toegeven in onze schijnbare intuïties van wat redelijk is in gedrag; en uit deze toegeving lijkt te volgen dat de schijnbaar intuïtieve werking van de Praktische Rede, die zich manifesteert in deze tegenstrijdige oordelen, uiteindelijk illusoir is”.
Ayn RandEdit
De schrijfster en filosofe Ayn Rand bespreekt ook een theorie die zij ‘rationeel egoïsme’ noemt. Zij stelt dat het zowel irrationeel als immoreel is om tegen het eigenbelang in te handelen. Haar opvatting is dus een samenvoeging van zowel rationeel egoïsme (in de standaardzin) als ethisch egoïsme, omdat egoïsme volgens de Objectivistische filosofie niet goed kan worden gerechtvaardigd zonder een op de rede gebaseerde epistemologie.
Haar boek The Virtue of Selfishness (1964) legt het concept van rationeel egoïsme grondig uit. Volgens Rand beschouwt een rationeel mens zijn eigen leven als zijn hoogste waarde, rationaliteit als zijn hoogste deugd, en zijn geluk als het uiteindelijke doel van zijn leven.
Over de ethische doctrine van het altruïsme had Rand scherpe kritiek:
Verwar altruïsme niet met vriendelijkheid, goede wil of respect voor de rechten van anderen. Dit zijn geen primaire zaken, maar gevolgen, die in feite door altruïsme onmogelijk worden gemaakt. Het onherleidbare primaat van het altruïsme, het basisabsoluut is zelfopoffering – dat betekent zelfverloochening, zelfverloochening zelfvernietiging – dat betekent het zelf als maatstaf van het kwade, het onbaatzuchtige als maatstaf van het goede.Verschuil u niet achter zulke oppervlakkigheden als de vraag of u al dan niet een dubbeltje aan een bedelaar moet geven. Daar gaat het niet om. Het gaat erom of je wel of niet het recht hebt te bestaan zonder hem dat dubbeltje te geven. De vraag is of je je leven moet blijven kopen, dubbeltje voor dubbeltje, van elke bedelaar die je benadert. De vraag is of de nood van anderen de eerste hypotheek op je leven is en het morele doel van je bestaan. De vraag is of de mens beschouwd moet worden als een offerdier. Ieder mens met zelfrespect zal antwoorden: Nee. Altruïsme zegt: Ja.