Leraren Engels: Als u deze muurkaart met vraagwoorden in uw klas wilt gebruiken, kunt u hier een exemplaar kopen: Question Words Wall Chart and Flash Cards.
De meest voorkomende vraagwoorden in het Engels zijn de volgende:
WHO
WHO wordt alleen gebruikt als het over personen gaat. (= Ik wil de persoon kennen)
- Wie is de beste voetballer van de wereld?
- Wie zijn je beste vrienden?
- Wie is die vreemde vent daar?
WAAR
WAAR wordt gebruikt als het gaat om een plaats of locatie. (= Ik wil de plaats weten)
- Waar is de bibliotheek?
- Waar woon je?
- Waar zijn mijn schoenen?
WAN
WAN wordt gebruikt om te verwijzen naar een tijd of een gelegenheid. (= Ik wil de tijd weten)
- Wanneer gaan de winkels open?
- Wanneer is hij jarig?
- Wanneer zijn we klaar?
WAAROM
WAAROM wordt gebruikt om een verklaring of een reden te krijgen. (= Ik wil de reden weten)
- Waarom hebben we een kindermeisje nodig?
- Waarom zijn ze altijd te laat?
- Waarom klaagt hij de hele tijd?
Normaal gesproken begint het antwoord met “Omdat…”
WAT
WAT wordt gebruikt om naar specifieke informatie te verwijzen. (= Ik wil het ding weten)
- Wat is je naam?
- Wat is haar lievelingskleur?
- Hoe laat is het?
WHICH
WHICH wordt gebruikt als er een keuze gemaakt moet worden. (= Ik wil weten wat er tussen alternatieven is)
- Welk gerecht heeft u besteld – de pizza of de pasta?
- Welke dag heeft uw voorkeur voor een vergadering – vandaag of morgen?
- Welke is beter – deze of die?
HOW
HOW wordt gebruikt om de manier te beschrijven waarop iets wordt gedaan. (=Ik wil de manier weten)
- Hoe kook je lasagne?
- Hoe weet hij het antwoord?
- Hoe kan ik snel Engels leren?
Met HOE zijn er nog een aantal uitdrukkingen die in vragen worden gebruikt:
Hoeveel – verwijst naar een hoeveelheid of een prijs (niet-telbare zelfstandige naamwoorden)
- Hoeveel tijd heb je om de test af te maken?
- Hoeveel kost het jasje dat in de etalage hangt?
- Hoeveel geld zal ik nodig hebben?
Hoeveel – verwijst naar een hoeveelheid (telbare zelfstandige naamwoorden)
- Hoeveel dagen zijn er in april?
- Hoeveel mensen wonen er in deze stad?
- Hoeveel broers en zus heb jij?
Lees meer over Hoeveel vs. Hoeveel.
Hoe vaak – verwijst naar frequentie
- Hoe vaak bezoek je je grootmoeder?
- Hoe vaak studeert ze?
- Hoe vaak ben je ziek?
Hoe ver – verwijst naar afstand
- Hoe ver is de universiteit van je huis?
- Hoe ver is de bushalte van hier?
Volgende activiteit
Probeer onze interactieve spelletjes om Vraagwoorden te oefenen:
Vraagwoorden 1 en Vraagwoorden 2.
Download ons gratis Werkblad Vraagwoorden (in PDF).
Je kunt de antwoorden op dit werkblad hier controleren: Antwoorden op het werkblad met vraagwoorden.