Doelstelling: Degeneratieve spondylolisthesis van de wervelkolom komt minder vaak voor in de lagere thoracale regio dan in de lumbale en cervicale regio’s. Degeneratieve spondylolisthesis van de onderste thoracale wervelkolom kan zich echter ontwikkelen secundair aan degeneratie van de tussenwervelschijf. De meeste van onze patiënten bleken gelijktijdig lumbale spondylose te hebben. Door retrospectief onderzoek van onze gevallen, werden de huidige diagnose en behandelingen voor deze zeldzame ziekte besproken.
Materialen en methoden: Wij presenteren een serie van 5 patiënten die lage rugpijn, progressieve gevoelloosheid, zwakte en zelfs paraparese ervoeren. Aanvankelijk werd bij alle patiënten in andere klinieken lumbale spondylose vastgesteld en bij 1 patiënt was zelfs een decompressieve lumbale operatie uitgevoerd. Hun symptomen bleven echter voortduren, zelfs na conservatieve behandelingen of lumbale operaties. Deze patiënten vertoonden ook een wijdbeens looppatroon, een verhoogde diepe peesreflex (DTR), en urineproblemen. Al deze klinische presentaties konden niet alleen verklaard worden door lumbale spondylose. Thoracolumbale spinale magnetische resonantie beeldvorming (MRI), neurofysiologische studies zoals motor evoked potential (MEP) of somatosensorische evoked potential (SSEP), en dynamische thoracolumbale laterale radiografie werden uitgevoerd, en een definitieve diagnose van lagere thoracale degeneratieve spondylolisthesis werd gesteld.
Resultaten: Bilaterale facet effusies, aangetoond door hyperintense signalen in T2 MRI sequentie, werden waargenomen bij alle patiënten. Neurofysiologische studies toonden geleidingsstoornissen van MEP of SSEP. Eén patiënt weigerde chirurgische behandeling om persoonlijke redenen. Echter, met het gebruik van een thoracolumbale orthese, stabiliseerden zijn symptomen, hoewel een gedeeltelijke onderbeen myelopathie aanwezig was. De andere patiënten kregen chirurgische decompressie in combinatie met fixatie/fusie procedures uitgevoerd voor het beheer van de thoracolumbale laesies. Drie patiënten werden symptoomvrij, terwijl bij 1 patiënt de verlamming optrad vóór de operatie; deze patiënt kon 6 maanden na de chirurgische decompressie met hulp lopen. De gemiddelde score op de Nurick-schaal verbeterde van 3,75 vóór de operatie tot 2 na de operatie.
Conclusie: Lagere thoracale degeneratieve spondylolisthesis is een zeldzame aandoening, die gelijktijdig kan voorkomen met lumbale spondylose en clinici in verwarring kan brengen. De diagnose moet goed gesteld worden, vooral omdat symptomen/verschijnselen niet verklaard kunnen worden louter op basis van de beschikbare beelden. Micromotie ten gevolge van facetgewrichtslaxiteit en discusdegeneratie werd verondersteld de oorzaak te zijn van progressieve myelopathie. De posterieure decompressie met fixatie/fusie procedure was geschikt voor de behandeling van thoracale spondylolisthesis secundair aan thoracale discusdegeneratie.