In het midden van de jaren zeventig werkten George Clinton en zijn band Funkadelic in een studio in Los Angeles aan een nieuw nummer, “Get Off Your Ass and Jam,”. In die tijd was Funkadelic eigenlijk een psychedelische rockband die soulballads uit elkaar haalde, en de zware, uitdijende jams voelden aan als een uithoudingsproef. Als je er doorheen kwam, proefde je de ware vrijheid. De muzikanten namen een pauze toen, volgens Clinton, een blanke jongen de sessie binnenwandelde – waarschijnlijk “een smackverslaafde,” zoals hij zich herinnerde in zijn memoires uit 2014, “Brothas Be, Yo Like George, Ain’t That Funkin’ Kinda Hard on You?” De jongen vroeg of ze hem vijfentwintig dollar wilden geven voor een gitaarsolo. Clinton was voldoende verbijsterd om in te stemmen. Hij speelde “alsof hij bezeten was,” schreef Clinton. De jongen spoot een uitzinnige, gierende solo over het hele nummer en liep toen weg met zijn geld, om nooit meer van gehoord te worden, behalve voor een paar minuten op Funkadelic’s album “Let’s Take It to the Stage,” uit 1975.
Clinton heeft altijd een gemakkelijke relatie met papierwerk gehad. Meer dan honderdzeventig mensen hebben in Funkadelic en zijn alter-ego band Parliament gespeeld, die samen P-Funk worden genoemd. Dit is exclusief de ongeveer twintig bands die van de kern zijn afgesplitst. Het ware verhaal van de solo op “Get Off Your Ass” is verloren gegaan door de tijd, en misschien door een stortvloed van drugs. (De jongen was niet de enige in de studio die werd aangetrokken door veranderde geestestoestanden.) Maar de anekdote legt iets essentieels vast over het pad dat Clinton voor zijn bands heeft uitgetekend. P-Funk’s huwelijk van spaced-out psychedelia en agressieve, spinnende funkmuziek begon een levensstijl te lijken, een wereldbeeld. Iedereen is welkom.
Clinton groeide op in Plainfield, New Jersey, waar hij zich aangetrokken voelde tot de jubelende harmonieën van doo-wop. Als tiener vormde hij zijn eigen band, de Parliaments, en in het begin van de jaren zestig reisde de groep naar Detroit om auditie te doen voor het Motown-label. Hoewel Motown bekend stond om zijn individuele sterren, zoals Smokey Robinson en Stevie Wonder, was het een collectieve onderneming, gerund als een lopende band. In de beginjaren van de Parliaments vond Clinton dat dit was wat hij moest doen, en dus synchroniseerden de leden plichtsgetrouw hun danspasjes, schaafden hun harmonieën bij, en droegen bijpassende pakken. Motown wees de groep af, maar huurde Clinton in als songwriter, producer, en arrangeur. In 1967 brachten de Parliaments “(I Just Wanna) Testify” uit op Revilot, een van de vele onafhankelijke soullabels van Detroit. “Testify”, een ruige benadering van Motown’s gecomponeerde swing, was de eerste hit van de groep. Maar het succes verzuurde de band. De leden hadden niet het gevoel dat ze pasten bij hun brandschone leeftijdsgenoten. Ze voelden zich aangetrokken tot het Motown geluid, dat gevoel van luchtige, compacte perfectie. Maar ze hielden ook van de vernietigende ontlading van rockmuziek, vooral de manier waarop Jimi Hendrix de piepende feedback van de versterker liet zingen. Ze maakten hun stropdassen losser en besloten dat het goed was om hun haar uit te laten groeien. Clinton realiseerde zich dat je soul en gospel muziek kon spelen op het slordige tempo van heavy rock, en hij rebrandde de Parliaments – die vast zaten in een rommelig contract geschil – als Funkadelic.
Op een dag, tijdens het kijken naar tekenfilms, had Clinton het idee dat het veel interessanter was voor de band om zich te vermommen als personages dan om zichzelf te zijn. Mensen werden oud, maar een goed personage kon eeuwig leven. Hoewel de gespleten persoonlijkheid van Parliament en Funkadelic het gevolg was van contractuele complicaties, legde het het belang van personae bloot. In het begin van de jaren zeventig sloot Funkadelic zich aan bij de rockscene van Detroit, die zich kon meten met de jammerende anarchie van proto-punk acts als de MC5 en de Stooges. De bandleden begonnen zich te kleden in kostuums: luiers, ruimtepakken, martial-arts uniformen, tovenaars gewaden. De songs en albumhoezen van P-Funk schetsten een uitgebreide, overwegend zwarte kosmos van helden en schurken. Als je je overgaf aan hun muziek, was er altijd wel een plaatsje voor je op het Heilige Moederschip. Als je daar alleen maar stond, met je armen over elkaar, was je waarschijnlijk helemaal in de ban van Sir Nose D’Voidoffunk, een spelbreker die belooft dat hij “nooit zal dansen.”
In het begin was er geen betere stellingname voor de wollige, acid-gestuurde muziek van de vroege Funkadelic dan de titel van het album “Free Your Mind … and Your Ass Will Follow.” uit 1970. Tegen het midden van de jaren zeventig, toen de muzikanten zich meer gingen profileren als de funk proseliteurs van Parliament, had die titel ook andersom kunnen zijn: ze wilden dat je hun grooves volgde naar een hogere staat van bewustzijn. Parliament’s funk was bijna onbeschaamd open over zijn bedoelingen. In veel muziek is de bas een etherische aanwezigheid, die de ruggengraat van een nummer versterkt op een manier die je wel voelt, maar zelden hoort. Toch bouwde Parliament hele nummers rond de kronkelende lijnen, sensuele grommen en machtige dreunen van bassist Bootsy Collins. De ruggengraat, per slot van rekening, is verbonden met de achterkant.