Genetisch gemodificeerde gewassen

Welke effecten kunnen genetisch gemodificeerde gewassen hebben op het milieu?

  • 5.1 Welke directe effecten kunnen genetisch gemodificeerde planten hebben op het milieu?
  • 5.2 Welke indirecte effecten kunnen genetisch gemodificeerde planten hebben op het milieu?
  • 5.3 Hoe moeten deze milieu-effecten worden beoordeeld?

5.1 Welke directe effecten kunnen genetisch gemodificeerde planten op het milieu hebben?


Boeren op een maïsveld in Bolivia Bron: FAO

Landbouw van welke aard dan ook – zelfvoorzienend, biologisch of intensief – heeft gevolgen voor het milieu, zodat verwacht wordt dat het gebruik van nieuwe genetische technieken in de landbouw ook gevolgen zal hebben voor het milieu.

Gentechnologie kan de schadelijke effecten van de landbouw versnellen, dezelfde impact hebben als de conventionele landbouw, of bijdragen tot duurzamere landbouwpraktijken en het behoud van natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van biodiversiteit.

Hoewel de wetenschappelijke opinie over deze risico’s verdeeld is, is men het erover eens dat de milieueffecten per geval moeten worden beoordeeld. Zij bevelen ecologische monitoring aan om eventuele onverwachte gebeurtenissen op te sporen zodra de planten in het milieu zijn geteeld. Meer…

5.1.1 Horizontale genenstroom verwijst naar een genenoverdracht, gewoonlijk via pollen, van gecultiveerde soorten naar hun wilde verwanten (en vice-versa). Dit kan zowel bij conventionele als bij genetisch gemodificeerde planten gebeuren.

Vele van ’s werelds belangrijkste voedingsgewassen zijn echter niet inheems in de gebieden waar ze worden geteeld en hebben dus geen naaste wilde verwanten die nodig zouden zijn voor genenuitwisseling. Aardappelen (die oorspronkelijk uit Zuid-Amerika komen) en maïs (die oorspronkelijk uit Mexico komt) hebben bijvoorbeeld geen wilde verwanten in Europa. In dergelijke gevallen is horizontale genenstroom naar wilde verwanten onmogelijk. In de Verenigde Staten hebben katoen en maïs geen wilde verwanten, terwijl zonnebloemen, pompoenen en radijzen die wel hebben, waardoor deze laatste mogelijke kandidaten zijn voor genoverdracht.

In het algemeen wordt genoverdracht tussen gecultiveerde planten en hun wilde verwanten niet als een milieuprobleem beschouwd, tenzij het tot ongewenste gevolgen leidt. Bovendien wordt verwacht dat genenstroom van gecultiveerde gewassen naar wilde verwanten hybriden zal creëren met eigenschappen die voordelig zijn in landbouwomgevingen, maar die in het wild niet zouden gedijen. In het VK bijvoorbeeld is geen enkele hybride tussen een gewas en een wilde verwant ooit invasief geworden.

Toekomstige genetisch gemodificeerde planten kunnen zo worden ontworpen dat genenstroom naar andere planten wordt voorkomen. Dit is van belang voor het naast elkaar bestaan van genetisch gemodificeerde en conventionele gewassen, en kan met name van belang zijn voor genetisch gemodificeerde planten die stoffen produceren die van medisch of industrieel belang zijn. Beheersstrategieën om de genenstroom te beheersen omvatten het vermijden van de aanplant van genetisch gemodificeerde gewassen op plaatsen waar wilde verwanten aanwezig zijn, of het gebruik van bufferzones om genetisch gemodificeerde variëteiten te isoleren van conventionele of biologische variëteiten. Meer…

5.1.2 lanten die een specifiek “Bt”-gen dragen, produceren een toxine dat schadelijke insecten doodt die zich met hen voeden, maar dat onschadelijk is voor mensen en andere soorten die niet als schadelijke insecten worden beschouwd. Bt wordt gebruikt als een natuurlijk insecticide in de biologische landbouw.

Er is een controverse ontstaan over de vraag of stuifmeel van Bt-planten schadelijk zou kunnen zijn voor nuttige soorten (zoals de monarchvlinder). In een reeks vervolgstudies werd echter geconcludeerd dat onder veldomstandigheden het risico van schade aan monarchvlinderrupsen door stuifmeel van Bt-maïs zeer klein is, vooral in vergelijking met andere bedreigingen zoals conventionele bestrijdingsmiddelen en droogte.

In het veld zijn tot nu toe geen significante nadelige effecten op niet-doelwit-dieren of langetermijneffecten van hogere Bt-concentraties in de bodem waargenomen. Toch zijn wetenschappers het er niet over eens hoeveel bewijs er nodig is om aan te tonen dat het telen van Bt-gewassen op lange termijn duurzaam is.

Wetenschappers roepen daarom op tot voortdurende controle op dergelijke effecten, en tot het vergelijken van de effecten van het Bt-gen op de gewassen met het effect van andere huidige landbouwpraktijken, zoals het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. Meer…

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.