door Jeffrey Roth , The Conversation
Meer dan 40 jaar geleden kwam de psychologe Sandra Scarr met een provocerend idee: dat de genetische invloed op de cognitieve vermogens van kinderen samenhangt met het inkomen van hun familie. Hoe rijker het gezin, hoe meer invloed genen hebben op de ontwikkeling van de hersenen, zo was de gedachte.
Scarr zette het nature-nurture debat op zijn kop door voor te stellen dat de mate waarin “nature” ertoe doet, verschilt per omgeving. Het onderzoek van Scarr is sindsdien uitvoerig besproken en grondig bestudeerd door andere onderzoekers, met gemengde resultaten, waaronder de bevestiging door een andere Amerikaanse psycholoog, David Rowe, in 1999.
De onderzoekslijn is de Scarr-Rowe-hypothese gaan heten, namelijk dat de sociaaleconomische status van de ouders de genetische bijdragen aan de variatie in intelligentie matigt. De gedachte was dat voor mensen met een lagere sociaal-economische status de intelligentie van een persoon meer wordt beïnvloed door zijn of haar omgeving dan door de genetica, wat betekent dat of een kind het volledige potentieel bereikt, afhangt van de economische status.
Ik bestudeer al 25 jaar de relatie tussen gezondheid op jonge leeftijd en latere schoolprestaties en ben gefascineerd door de rol die genetica en omgeving spelen bij de prestaties van leerlingen.
Een groep van ons stelde zich tot taak de vraag opnieuw te onderzoeken: Zijn genetische invloeden op cognitieve vaardigheden groter voor kinderen die opgroeien in een meer bevoorrechte omgeving? Om dat antwoord te krijgen, werkte ik samen met collega’s van Northwestern University en Stanford University.
Studie van tweelingen, broers en zussen geeft inzicht
We analyseerden geboorte- en schoolgegevens van 24.000 tweelingen en bijna 275.000 broers en zussen geboren in Florida tussen 1994 en 2002. Net als eerdere onderzoekers die genetische en omgevingsinvloeden van cognitieve ontwikkeling onderzochten, richtten we ons op een zeer grote set tweelingen en broers en zussen.
Tweelingen en broers en zussen van dichtbij in leeftijd stelden ons in staat om de rol van genen en omgeving bij de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden te ontwarren. We vonden geen bewijs dat sociale klasse een grotere rol speelde bij de onderwijsprestaties van arme kinderen dan van rijke.
Weliswaar presteerden leerlingen in de hogere inkomensgroepen beter dan leerlingen in de lagere inkomensgroepen, maar de relatieve invloed van genetische en omgevingsverschillen was in alle groepen even groot. De resultaten werden onlangs gepubliceerd in de Proceedings of the National Academy of Sciences.
Een complexe gen-omgevingsinteractie
Wat is het belang van onze bevindingen? Volgens David Figlio, decaan van de School of Education at Social Policy aan Northwestern en hoofdauteur van de studie, hebben we niet bevestigd dat omgevingsfactoren de effecten van genetica op cognitieve ontwikkeling afzwakken. Milieuverschillen zijn even belangrijk voor leerlingen uit welgestelde milieus als voor leerlingen uit armere milieus.
Recent onderzoek heeft bewijs gevonden voor een verschil in genetische invloed op academische prestaties tussen rijke en arme gezinnen in de Verenigde Staten, in vergelijking met gezinnen in Australië of West-Europa.
Hoewel, ons onderzoek heeft de Amerikaanse bevindingen niet gerepliceerd, deels omdat onze grote dataset uit Florida een zeer sociaaleconomisch diverse set van gezinnen vertegenwoordigde.
Onze bevindingen zijn echter niet in tegenspraak met het algemene patroon dat de sociaaleconomische status van ouders samenhangt met de cognitieve ontwikkeling van kinderen. Onder tweelingen en broers en zussen die dicht bij elkaar in leeftijd waren, stegen gestandaardiseerde wiskunde- en leesscores evenredig met het aantal jaren onderwijs van moeders na de middelbare school.
Meer in het algemeen suggereren onze bevindingen dat de samenvloeiing van genen en omgeving die vorm geeft aan de cognitieve vermogens van een kind niet zo duidelijk is; het is veel ongrijpbaarder en complexer dan momenteel wordt begrepen.
Jeremy Freese, een hoogleraar sociologie aan de Stanford University en tweede auteur van ons artikel, merkte op dat de mogelijkheid om te zeggen dat genen voor de ene groep belangrijker zijn dan voor de andere, deels aantrekkelijk is vanwege de eenvoud ervan. Wij vermoeden dat de waarheid gecompliceerder ligt: Sommige genen spelen een grotere rol in rijkere gezinnen, en andere genen spelen een grotere rol in armere gezinnen, zodat er geen algemene karakterisering kan worden gegeven.
In de nabije toekomst zal een beter begrip van de wisselwerking tussen genetica en milieu beschikbaar komen. Met de komst van meer specifieke genetische informatie zullen we wellicht in staat zijn de gen-omgeving-verbinding nauwkeuriger in kaart te brengen. Dergelijke informatie zal onderzoekers beter in staat stellen te voorspellen hoe kinderen hun intellectuele potentieel bereiken.
Provided by The Conversation
Dit artikel is oorspronkelijk gepubliceerd op The Conversation. Lees het originele artikel.