Engelse literatuur, het geheel van geschreven werken geproduceerd in de Engelse taal door inwoners van de Britse eilanden (inclusief Ierland) vanaf de 7e eeuw tot heden. De belangrijkste literaturen geschreven in het Engels buiten de Britse eilanden worden afzonderlijk behandeld onder Amerikaanse literatuur, Australische literatuur, Canadese literatuur, en Nieuw-Zeelandse literatuur.
Engelse literatuur is soms gestigmatiseerd als insulair. Men kan stellen dat geen enkele Engelse roman de universaliteit bereikt van Oorlog en Vrede van de Russische schrijver Leo Tolstoj of Madame Bovary van de Franse schrijver Gustave Flaubert. Toch werd in de Middeleeuwen de Oud-Engelse literatuur van de onderworpen Saksen verzuurd door de Latijnse en Anglo-Normandische geschriften, die van vreemde origine waren en waarin de kerkelijken en de Normandische veroveraars zich uitten. Uit deze combinatie ontstond een flexibel en subtiel linguïstisch instrument dat door Geoffrey Chaucer werd uitgebuit en door William Shakespeare tot de hoogste toepassing werd gebracht. Tijdens de Renaissance had de hernieuwde belangstelling voor de klassieke geleerdheid en waarden een belangrijk effect op de Engelse literatuur, zoals op alle kunsten; en ideeën van Augustaanse literaire correctheid in de 18e eeuw en eerbied in de 19e eeuw voor een minder specifieke, hoewel nog steeds selectief bekeken, klassieke oudheid bleven de literatuur vormgeven. Al deze drie impulsen kwamen voort uit een buitenlandse bron, namelijk het Middellandse-Zeebekken. De Decadenten van de late 19e eeuw en de Modernisten van de vroege 20e eeuw zochten inspiratie bij personen en stromingen van het Europese vasteland. De aantrekkingskracht van het Europese intellectualisme was aan het eind van de 20e eeuw nog niet ten einde, want halverwege de jaren tachtig werd de studie van de Engelse literatuur zelf doordrenkt van het structuralisme, een verschijnsel van overwegend Franse en Duitse oorsprong, in een groot aantal gepubliceerde kritische studies en universitaire faculteiten. Bijkomende invloed werd uitgeoefend door deconstructionistische analyse, grotendeels gebaseerd op het werk van de Franse filosoof Jacques Derrida.
Daarnaast bleven de Britse imperiale activiteiten in het verleden over de hele wereld literatuur inspireren – in sommige gevallen weemoedig, in andere gevallen vijandig. Ten slotte heeft de Engelse literatuur een zekere verspreiding in het buitenland gekend, niet alleen in overwegend Engelstalige landen, maar ook in al die andere landen waar Engels de eerste studiekeuze is als tweede taal.
De Engelse literatuur is dus niet zozeer insulair als wel losgekoppeld van de continentale Europese traditie aan de overkant van het Kanaal. Het is sterk in alle conventionele categorieën van de boekenlijst: In Shakespeare heeft zij een dramaturg van wereldfaam; in de poëzie, een genre dat notoir resistent is tegen adequate vertaling en daarom moeilijk te vergelijken met de poëzie van andere literaturen, is zij zo bijzonder rijk dat zij opneming in de eerste rang verdient; de humor van de Engelse literatuur is even moeilijk op buitenlanders over te brengen als de poëzie, zo niet nog moeilijker – een feit dat in ieder geval de toekenning van het etiket “idiosyncratisch” mogelijk maakt; Het opmerkelijke aantal reisverslagen van de Engelse literatuur vormt een tegenwicht tegen de beschuldiging van insulariteit; op het gebied van autobiografie, biografie en geschiedschrijving kan de Engelse literatuur zich meten met de beste van alle culturen; en kinderliteratuur, fantasie, essays en tijdschriften, die meestal als minder belangrijke genres worden beschouwd, zijn stuk voor stuk gebieden van uitzonderlijke prestatie wat de Engelse literatuur betreft. Zelfs in filosofische geschriften, die in de volksmond als moeilijk te combineren met literaire waarde worden beschouwd, kunnen denkers als Thomas Hobbes, John Locke, David Hume, John Stuart Mill en Bertrand Russell zich qua helderheid en gratie meten met de beste Franse filosofen en de meesters van de Klassieke Oudheid.
Enkele van de meest vooraanstaande beoefenaars van de Engelse literatuur in de 20e eeuw – van Joseph Conrad aan het begin tot V.S. Naipaul en Tom Stoppard aan het eind – zijn buiten de Britse eilanden geboren. Bovendien had geen van de genoemden zoveel gemeen met zijn adoptieland als bijvoorbeeld Doris Lessing en Peter Porter (twee andere vooraanstaande schrijvers-immigranten naar Groot-Brittannië), die beiden in een Brits gezin werden geboren en opgroeiden op het grondgebied van het Britse Gemenebest.
Aan de andere kant verlieten in dezelfde periode van de 20e eeuw veel opmerkelijke beoefenaars van de Engelse literatuur de Britse eilanden om in het buitenland te gaan wonen: James Joyce, D.H. Lawrence, Aldous Huxley, Christopher Isherwood, Robert Graves, Graham Greene, Muriel Spark, en Anthony Burgess. In één geval, dat van Samuel Beckett, ging dit proces zo ver dat hij zijn werken eerst in het Frans schreef en ze vervolgens in het Engels vertaalde.
Zelfs de Engelse literatuur die louter als een product van de Britse eilanden wordt beschouwd, is echter buitengewoon heterogeen. Literatuur die geschreven is in de Keltische talen die ooit gangbaar waren in Cornwall, Ierland, Schotland en Wales – de zogenaamde “Keltische Rand” – wordt apart behandeld (zie Keltische literatuur). Toch hebben Ierse, Schotse en Welshe schrijvers een enorme bijdrage geleverd aan de Engelse literatuur, zelfs wanneer zij in dialect schreven, zoals de 18e-eeuwse dichter Robert Burns en de 20e-eeuwse Schotse schrijver Alasdair Gray hebben gedaan. In de tweede helft van de 20e eeuw begon men zich ook te interesseren voor geschriften in het Engels of Engels dialect van recente kolonisten in Groot-Brittannië, zoals Afro-Caribbeanen en mensen uit Afrika zelf, het Indiase subcontinent en Oost-Azië.
Zelfs binnen Engeland, cultureel en historisch gezien de dominante partner in de unie van gebieden waaruit Groot-Brittannië bestond, is de literatuur evenzeer verrijkt door sterk provinciale schrijvers als door grootstedelijke. Een andere tegenstelling die voor de Engelse letteren vruchtbaarder was dan niet, was die tussen sociale milieus, hoezeer waarnemers van Groot-Brittannië in hun eigen geschriften het voortbestaan van klassenonderscheid ook betreurden. Reeds in de middeleeuwen vond er een kruisbestuiving plaats tussen een hoofse traditie in de literatuur en een meer aardse, demotische. Shakespeare’s frequente confrontatie van vorsten in de ene scène met plebejers in de volgende weerspiegelt een zeer Britse kijk op de samenleving. Dit besef van verschillen tussen hoog en laag, een stand van zaken vruchtbaar voor creatieve spanningen, is waarneembaar in de hele geschiedenis van de Engelse literatuur.