Wat is empirisch bewijs?
Definitie en uitleg
Empirisch bewijs is het bewijs dat we rechtstreeks waarnemen en uit onze zintuigen halen. Dit kan worden gecontrasteerd met filosofisch of theoretisch redeneren, dat kan worden gedaan zonder directe waarneming van het ‘echte leven’.
Empirisch bewijs houdt verband met het filosofische onderscheid tussen a priori en a posteriori redeneren. A priori redeneren, dat wil zeggen zonder (of ‘voorafgaand’ aan) bewijs of ervaring is het soort redeneren dat gewoonlijk wordt gebruikt door logici, filosofen en wiskundigen. a posteriori redeneren is gebaseerd op observatie en empirisch bewijs.
Voorbeelden van empirisch bewijs
In de wetenschap
Laten we eens kijken naar een voorbeeld van empirisch bewijs uit de gezondheidszorg.
Stel u voor dat u een arts bent en dat u geïnteresseerd bent in het verlagen van de bloeddruk als een manier om de kans op een hartaanval te verminderen.
U hoort over een nieuw medicijn, atenolol genaamd, dat het hart vertraagt en de bloeddruk verlaagt.
U gebruikt a priori redeneren om een hypothese op te stellen dat dit medicijn het risico op een hartaanval zou kunnen verlagen omdat het de bloeddruk verlaagt.
Maar in dit scenario vertrouwt u niet alleen op a priori redeneren. Je wilt empirisch bewijs voor je hypothese verkrijgen.
Dus voer je een groot gerandomiseerd geneesmiddelenonderzoek uit. Je geeft een aantal mensen een suikerpil placebo en de anderen atenolol. Het blijkt dat het medicijn inderdaad de bloeddruk verlaagt van mensen die het innemen.
Nu heb je empirisch bewijs dat atenolol de bloeddruk verlaagt, maar hoe zit het met het risico op een hartaanval?
Wanneer je de dataset analyseert, zie je dat het de sterfte niet zo sterk verlaagt als andere medicijnen die een vergelijkbaar effect op de bloeddruk hebben.
Dus je a priori redenering dat dit medicijn het risico op een hartaanval zou verminderen door de bloeddruk te verlagen, werd ontkracht door a posteriori empirisch bewijs.
Empirisch bewijs versus theoretisch bewijs
Zoals de naam al suggereert, is empirisch bewijs niet het enige soort bewijs dat onze overtuigingen kan ondersteunen; hoewel empirisch bewijs geweldig is, kunnen we ons ook zinnige overtuigingen over dingen vormen door middel van theoretisch redeneren.
Neem bijvoorbeeld de recente COVID-vaccins die over de hele wereld zijn ontwikkeld en getest. Hoewel het uitvoeren van proeven met het vaccin en het verzamelen van empirisch bewijs van de effectiviteit ervan absoluut cruciaal is, zeggen sommige mensen dat we, voordat de proef is afgerond, ‘geen gegevens’ hebben en dus niets kunnen zeggen over (bijvoorbeeld) hoe effectief het vaccin zou kunnen zijn.
Het is waar dat we, voordat een proef met een vaccin is uitgevoerd, nog geen empirische gegevens hebben over hoe waarschijnlijk het is dat het werkt, maar we kunnen er toch nuttige overtuigingen over vormen. We kunnen bijvoorbeeld ‘referentieklasse voorspellingen’ gebruiken om te kijken naar de fractie van alle vaccinproeven in de geschiedenis die positieve resultaten hebben opgeleverd, en dat gebruiken om onze overtuigingen te bepalen over hoe waarschijnlijk het is dat het COVID-vaccin werkt.
Wetenschappers hebben ook een theoretisch begrip van hoe het vaccin causaal werkt. Hoewel we “geen gegevens” hebben over de vraag of het vaccin nog werkt als het wordt toegediend door iemand in een kerstmanoutfit (we hebben dat niet in de proef meegenomen!), begrijpen we het causale mechanisme achter het vaccin en kunnen we dus veilig aannemen dat als het werkt, het ook werkt als het wordt toegediend door iemand in een kerstmanoutfit.
Er zijn enkele belangrijke vragen waarvoor we niet kunnen wachten om empirisch bewijs te verzamelen, zoals de mogelijkheid van een kernoorlog tussen Rusland en de VS, of de waarschijnlijkheid dat we in een simulatie leven. We kunnen niet wachten tot er een kernoorlog uitbreekt voordat we iets kunnen zeggen over de waarschijnlijkheid ervan! Voor die vragen moeten we ons empirisch vermogen versterken met theoretisch redeneren.