Creativiteit is het vermogen en de aanleg om nieuwigheid te produceren. Het spel van kinderen en hoge prestaties in kunst, wetenschap en technologie worden traditioneel creatief genoemd, maar elk type activiteit of product, ideëel, fysiek of sociaal, kan creatief zijn.
Carakteristieken
Creativiteit is in verband gebracht met een breed scala van gedrags- en mentale kenmerken, waaronder associaties tussen semantisch ver van elkaar verwijderde ideeën en contexten, toepassing van meerdere perspectieven, nieuwsgierigheid, flexibiliteit in denken en handelen, snelle generatie van meerdere, kwalitatief verschillende oplossingen en antwoorden op problemen en vragen, tolerantie voor ambiguïteit en onzekerheid, en ongewoon gebruik van vertrouwde objecten.
Biografische studies van uitzonderlijk creatieve individuen hebben terugkerende kenmerken aan het licht gebracht. Creatieve individuen beheersen meestal een praktijk of traditie voordat ze die transformeren. Ze organiseren hun leven rond een netwerk van onderling gerelateerde en elkaar ondersteunende ondernemingen. Ze zijn productief. Er is geen bewijs voor een omgekeerde relatie tussen kwantiteit en kwaliteit; in plaats daarvan lijken de twee gecorreleerd te zijn. Uitzonderlijk creatieve prestaties zijn complexe, evoluerende resultaten van inspanningen op lange termijn, ondersteund door hoge niveaus van intrinsieke motivatie, vaak in afwezigheid van maatschappelijke beloningen.
Er zijn vele voorbeelden van uitzonderlijk creatieve individuen die een onrustig en turbulent leven leidden en er is een wijdverspreid geloof in een verband tussen creativiteit en psychische stoornissen, maar het is niet onomstotelijk aangetoond dat hoe vaker dergelijke stoornissen voorkomen, hoe hoger het niveau van creativiteit.
De mate van beroepsmatige produktiviteit in kunst, wetenschap en andere creatieve ondernemingen neemt snel toe aan het begin van een loopbaan, bereikt een hoogtepunt halverwege de leeftijd, en neemt dan langzaam af. Het is niet bekend of de daling noodzakelijk is of een neveneffect van andere factoren, bijvoorbeeld gezondheidsproblemen. Dat sommige individuen pas laat in hun leven een creatieve carrière beginnen, is een bewijs tegen een onvermijdelijke achteruitgang.
Creativiteit als Vermogen
Alle individuen met gezonde hersenen hebben een zekere mate van creatief potentieel, maar individuen verschillen in hoeveel nieuwigheid zij in feite produceren. Psychometrische metingen van creativiteit zijn gebaseerd op de hypothese dat het vermogen om te creëren algemeen is in alle activiteitsdomeinen (kunst, zaken, muziek, technologie, enz.) en stabiel in de tijd. Deze opvatting impliceert dat van iemand wiens creativiteit op één gebied bovengemiddeld is, kan worden verwacht dat hij ook op andere gebieden bovengemiddeld is.
De Remote Associations Test (RAT), ontwikkeld door Sarnoff A. Mednick, meet hoe gemakkelijk een persoon een verband kan vinden tussen semantisch verschillende concepten. E. Paul Torrance’s Tests of Creative Thinking (TTCT) meet divergente productie, d.w.z. hoeveel verschillende antwoorden een persoon binnen een bepaalde tijd op een vraag kan geven. Een persoon kan bijvoorbeeld worden gevraagd alternatieve titels voor een bekende film voor te stellen. Recentere tests, ontwikkeld door Robert J. Sternberg, maken gebruik van complexe testonderdelen uit realistische contexten. Creativiteitstests correleren in bescheiden mate met elkaar. Critici wijzen erop dat er geen objectieve criteria zijn om de antwoorden te scoren en dat de testresultaten misschien niet indicatief zijn voor een creatieve geest.
Relatie tot intelligentie
Correlaties tussen creativiteitstests en IQ-tests variëren in grootte van studie tot studie en zijn afhankelijk van welke tests worden gebruikt. Sommige correlaties zijn niet kleiner dan correlaties tussen creativiteitstests, zodat ze geen sterk bewijs leveren dat IQ en creativiteit verschillende dimensies zijn. De bevindingen kunnen worden begrepen in termen van een zogenaamde driehoekscorrelatie (ook bekend als de drempelhypothese): Personen in de onderste helft van de IQ-verdeling beschikken niet over de vereiste cognitieve capaciteit om te creëren en vertonen bijgevolg noodzakelijkerwijs een lage creativiteit; personen in de bovenste helft van de IQ-verdeling beschikken wel over de vereiste capaciteit, maar kunnen al dan niet de aanleg ontwikkelen om te creëren. Bijgevolg zijn creativiteit en IQ sterk gecorreleerd bij lage IQ-niveaus maar zwak gecorreleerd bij hoge IQ-niveaus. Er zijn alternatieve interpretaties van de relatie tussen creativiteit en intelligentie voorgesteld, onder meer dat het twee aspecten van dezelfde vaardigheid zijn, dat ze geen verband met elkaar houden, en dat ze elkaar uitsluiten.
Creativiteit als proces
Het feit dat de menselijke geest nieuwe concepten en ideeën kan genereren, vraagt om een verklaring. Cognitieve psychologen trachten de relevante mentale processen af te leiden uit observaties van hoe individuen problemen oplossen die creativiteit vereisen. Eén hypothese stelt dat creatie een proces is van variatie en selectie, analoog aan biologische evolutie. De geest van een creatief persoon genereert spontaan een groot aantal willekeurige combinaties van ideeën, en een paar gekozen combinaties komen tot uiting in gedrag. Een alternatieve hypothese is dat een creatief persoon in staat is om de beperkende invloed van vroegere ervaringen terzijde te schuiven en daardoor een brede waaier van acties en mogelijkheden in overweging te nemen. Het moment waarop een voorheen ongehoorde maar veelbelovende optie in gedachten komt wordt vaak aangeduid als inzicht. Een nauw verwante hypothese is dat creatieve mensen beter in staat zijn zich los te maken uit mentale denkpistes die steeds weer terugkeren, ook al leiden ze niet tot het gewenste doel of de gewenste oplossing. Er is ook gesuggereerd dat mensen creëren door analogieën te maken tussen huidige en vroegere problemen en situaties, en door abstracties-cognitieve schema’s-geleerd in het ene domein toe te passen op een ander domein.
Deze proceshypothesen sluiten elkaar niet uit. Elk van hen heeft steun gekregen in onderzoekstudies. Door de scheiding binnen de psychologie van de cognitieve en psychometrische tradities, is er weinig of geen interactie tussen proceshypothesen en testontwikkeling.
Relatie met beeldspraak
Er is een wijdverbreid geloof dat zeer creatieve individuen holistisch denken, in visuele beelden, in tegenstelling tot het stap-voor-stap proces dat logisch denken zou kenmerken. Hoewel consistent met vaak geciteerde autobiografische commentaren van Albert Einstein, Wolfgang Amadeus Mozart, F. A. Kekulé en anderen, ontbreekt systematische ondersteuning voor deze overtuiging. Er is sterke onderzoekssteun voor een functie van visuele beeldspraak bij het herinneren van het geheugen, maar de relevantie ervan voor creativiteit is onduidelijk.
Relatie tot kennis
Cognitieve en biografische studies hebben aangetoond dat creatieve probleemoplossingen grondige kennis vereisen van het relevante domein en domeinspecifieke strategieën. Zo hangt wetenschappelijke ontdekking voor een deel af van weten wat de gangbare theorie voorspelt, plus de strategie om goed te letten op gegevens die afwijken van die voorspellingen; creativiteit in andere domeinen vereist andere strategieën. Het is mogelijk dat creativiteit geen algemeen vermogen of proces is, maar dat creatief gedrag en creatieve producten ontstaan wanneer een bekwaam en deskundig persoon gemotiveerd is om zich gedurende een lange periode aan een cumulatieve inspanning te wijden. Als dat zo is, dan is een persoon die ongewoon creatief is in één activiteitsdomein niet noodzakelijk ongewoon creatief in andere domeinen.
Creativiteit en onderwijs
Het is niet bekend in welke mate iemands vermogen om te creëren kan worden verbeterd. De populaire pers produceert een gestage stroom boeken waarin bepaalde technieken en trainingsprogramma’s worden bepleit; de meeste zijn niet geëvalueerd, zodat niet bekend is of ze werken. Het kleine aantal trainingstechnieken dat wel systematisch is geëvalueerd, heeft een bescheiden effect. Het is mogelijk dat er effectievere trainingstechnieken bestaan, maar dat deze nog moeten worden uitgevonden. De meeste trainingsprogramma’s gaan er impliciet van uit dat creativiteit een algemeen vermogen of proces is.
Hoewel het onduidelijk is of het vermogen om te creëren kan worden versterkt, is men het er wel over eens dat de neiging om te creëren kan worden onderdrukt. Creativiteit en discipline zijn niet tegengesteld aan elkaar – creatieve mensen oefenen veel en werken hard – maar een te grote afhankelijkheid van al te gestructureerde activiteiten kan de impuls om te creëren doorkruisen, met negatieve gevolgen voor het welzijn van leerlingen. Hoogbegaafde leerlingen zullen beter presteren dan anderen in activiteiten die ontwerp, verbeelding of uitvinding vereisen, maar deelname aan dergelijke activiteiten stimuleert de aanleg om te creëren bij leerlingen van elk niveau.
Creatieve personen lokken vaak negatieve reacties van anderen uit door sociale normen en verwachtingen te overtreden. In een schoolomgeving moet een onderscheid worden gemaakt tussen creatieve leerlingen en leerlingen die door emotionele of sociale problemen storend werken. Creatieve studenten die manieren vinden om anderen bij hun projecten te betrekken, zullen waarschijnlijk uitgaand worden en leiderschapsrollen aannemen. Creatieve studenten die in dit opzicht moeilijkheden ondervinden, zullen zich waarschijnlijk bezighouden met individuele projecten. Kortom, hoge creativiteit is verenigbaar met zowel sociale als individualistische levensstijlen; beide resultaten zijn gezond.
Er is een wijdverspreide bezorgdheid onder opvoeders in Westerse landen dat de trend om de doelen van het onderwijs te definiëren in termen van gestandaardiseerde tests leerkrachten dwingt om feitelijk leren en analytisch vermogen voorrang te geven boven creativiteit. Deelname aan creatieve activiteiten wordt benadrukt in scholen die bepaalde pedagogische theorieën toepassen, bijvoorbeeld de Montessori- en Vrijescholen.
Bredere kijk
Creativiteit is een historische kracht. Kunst en wetenschap transformeren de ideeën en wereldbeelden van mensen, en technologische innovatie transformeert voortdurend sociale praktijken. Tegen het einde van de twintigste eeuw werd het belang van innovatie voor de economische productie algemeen erkend door bedrijfsleiders.