compass

Een kompas is een instrument om richting te vinden. Een eenvoudig kompas bestaat uit een magnetische naald die op een draaipunt, of korte pin, is gemonteerd. De naald, die vrij kan ronddraaien, wijst altijd naar het noorden. De spil is bevestigd aan een kompaskaart. Op de kompaskaart staan de windrichtingen aangegeven. Om een kompas te gebruiken, zet iemand de naald op één lijn met de markering voor het noorden. Dan kan de persoon alle andere richtingen uitrekenen.

Een kompas werkt omdat de aarde een enorme magneet is. Een magneet heeft twee hoofdkernen van kracht, polen genoemd – één aan elk uiteinde. Lijnen van magnetische kracht verbinden deze polen. Stukjes metaal in de buurt van een magneet schikken zich altijd langs deze lijnen. Een kompasnaald werkt net als deze stukjes metaal. Hij wijst naar het noorden omdat hij op één lijn ligt met de magnetische lijnen van de aarde.

De magnetische polen van de aarde zijn niet hetzelfde als de geografische noord- en zuidpolen. De geografische polen bevinden zich helemaal boven en onder op een aardbol. De magnetische polen liggen dichtbij, maar niet op precies dezelfde plaatsen. Een kompas wijst naar de magnetische noordpool, niet naar de geografische noordpool. Daarom moet een kompasgebruiker aanpassingen doen om het ware noorden te vinden.

Een speciaal soort kompas, een gyrokompas genaamd, wijst wel naar het ware noorden. Het gyrokompas maakt gebruik van een apparaat dat een gyroscoop wordt genoemd en dat altijd in dezelfde richting wijst. Tegenwoordig hebben grote schepen zowel magnetische kompassen als gyrokompassen aan boord.

Mensen in China en Europa leerden voor het eerst magnetische kompassen maken in de jaren 1100. Zij ontdekten dat wanneer een gemagnetiseerd stuk ijzer in water dreef, het naar het noorden wees. Zeelieden begonnen al snel kompassen te gebruiken om te navigeren, of hun weg te vinden, op zee.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.