Chinese talen, ook Sinitische talen genoemd, Chinees Han, voornaamste taalgroep van Oost-Azië, behorend tot de Sino-Tibetaanse taalfamilie. Het Chinees bestaat in een aantal variëteiten die in de volksmond dialecten worden genoemd, maar die door geleerden meestal als aparte talen worden geclassificeerd. Meer mensen spreken een variëteit van het Chinees als moedertaal dan enige andere taal ter wereld, en het Modern Standaard Chinees is een van de zes officiële talen van de Verenigde Naties.
De gesproken variëteiten van het Chinees zijn wederzijds onverstaanbaar voor hun respectieve sprekers. Zij verschillen van elkaar in ongeveer dezelfde mate als de moderne Romaanse talen. De meeste verschillen komen voor in uitspraak en woordenschat; er zijn weinig grammaticale verschillen. Tot deze talen behoren het Mandarijn in het noordelijke, centrale en westelijke deel van China; Wu; Noordelijk en Zuidelijk Min; Gan (Kan); Hakka (Kejia); en Xiang; en Kantonees (Yue) in het zuidoostelijke deel van het land.
Alle Chinese talen hebben een gemeenschappelijke literaire taal (wenyan), geschreven in karakters en gebaseerd op een gemeenschappelijk corpus van literatuur. Deze literaire taal kent geen eenduidige standaard van uitspraak; een spreker van een taal leest teksten volgens de uitspraakregels van zijn eigen taal. Vóór 1917 werd het wenyan gebruikt voor bijna alle geschriften; sedertdien is het steeds meer aanvaardbaar geworden om in plaats daarvan in de volkstaal (baihua) te schrijven, en de oude literaire taal is in het dagelijkse leven van het moderne China aan het uitsterven. (Het gebruik ervan blijft bestaan in bepaalde literaire en wetenschappelijke kringen.)
In het begin van de 20e eeuw werd een programma voor de eenmaking van de nationale taal, die gebaseerd is op het Mandarijn, gelanceerd; dit resulteerde in het Modern Standaard Chinees. In 1956 werd een nieuw systeem van romanisering, Pinyin genaamd, gebaseerd op de uitspraak van de karakters in het dialect van Peking, aangenomen als een educatief instrument om te helpen bij de verspreiding van de moderne standaardtaal. Het systeem werd in 1958 gewijzigd en in 1979 officieel voorgeschreven voor gebruik in alle diplomatieke documenten en anderstalige publicaties in Engelstalige landen.
Sommige geleerden verdelen de geschiedenis van de Chinese talen in Proto-Sinitisch (Proto-Chinees; tot 500 v.Chr.), Archaïsch (Oud) Chinees (8e tot 3e eeuw v.Chr.), Oud (Midden) Chinees (tot ca. 907 v.Chr.), en Modern Chinees (van ca. de 10e eeuw tot de moderne tijd). De Proto-Sinitische periode is de periode van de oudste inscripties en poëzie; de meeste leenwoorden in het Chinees zijn na die periode ontleend. De werken van Confucius en Mencius markeren het begin van de Archaïsche Chinese periode. Moderne kennis van de klanken van het Chinees tijdens de Oud Chinese periode is ontleend aan een uitspraakwoordenboek van de taal van de Oud Chinese periode, gepubliceerd in ad 601 door de geleerde Lu Fayan en ook aan de werken van de geleerde-officier Sima Guang, gepubliceerd in de 11e eeuw.
Het klanksysteem van het Chinees wordt gekenmerkt door het gebruik van tonen om verschillen in betekenis aan te geven tussen woorden of lettergrepen die verder identiek van klank zijn (d.w.z. dezelfde medeklinkers en klinkers hebben). Het moderne Standaard Chinees heeft vier tonen, terwijl het meer archaïsche Kantonees minstens zes tonen gebruikt, net als het Oude Chinees. Chinese woorden hebben vaak maar één lettergreep, hoewel het moderne Chinees meer gebruik maakt van samenstellingen dan het oude Chinees. In Chinese samengestelde woorden komen weinig voor- of tussenvoegsels voor, maar wel een groot aantal achtervoegsels. Weinig woorden eindigen op een medeklinker, behalve in archaïsche dialecten zoals het Kantonees. Een Chinees woord is onveranderlijk van vorm (d.w.z. het heeft geen verbuigingsmarkeringen of markeringen om delen van de spraak aan te geven) en kan, binnen het bereik dat door zijn intrinsieke betekenis wordt toegestaan, dienen als elk deel van de spraak. Omdat de taal geen woordverbuiging kent, is er een vaste woordvolgorde. Persoon en getal worden eerder uitgedrukt in het voornaamwoord dan in het werkwoord. Het Chinees kent geen bepaald lidwoord (d.w.z. geen woord dat ‘het’ betekent), hoewel het woord dat ‘een’ betekent en het aanwijzend adjectief tegenwoordig soms als lidwoord worden gebruikt. Bijvoeglijke naamwoorden, die waarschijnlijk van werkwoordelijke oorsprong zijn, worden niet verbogen voor de mate van vergelijking en kunnen zonder vormverandering als bijwoord worden gebruikt.