Engels 300 Antonym / Tegenovergestelde Woordenlijst;
1.ongeveer – precies
2.boven – onder
3.afwezigheid – aanwezigheid
4.overvloed – gebrek
5.accepteren – weigeren
6.actief – lui
7.optellen – aftrekken
8.toegeven – ontkennen
9.volwassen – kind
10.gevorderd – elementair
11.affirmatief – negatief
12.bang – dapper
13.na – voor
14.tegen – voor
15.gelijk – verschillend
16.levend – dood
17.allen – geen
18.toestaan – verbieden
19.engel – duivel
20.dier – mens
21.ergeren – bevredigen
22.antwoorden – vragen
23.antwoorden – vraag
24.antoniem – synoniem
25.opstijgen – afdalen
26.vragen – antwoorden
27.slapen – wakker
28.aanvallen – verdedigen
29.aanval – verdediging
30.zolder – kelder
31.herfst – lente
32.wakker – slapen
33.afschuwelijk – aardig
34.achter – voor
35.achtergrond – voorgrond
36.achteruit – vooruit
37.slecht – goed
38.pech – fortuin
39.schoonheid – lelijkheid
40.voor – na
41.begin – einde
42.begin – einde
43.achter – voor
44.onder – boven
45.beste – slechtste
46.beter – slechter
47.mooi – lelijk
48.groot – klein
49.vangen – missen
50.plafond – vloer
51.kelder – zolder
52.centrum – periferie
53.zeker – waarschijnlijk
54.veranderlijk – constant
55.goedkoop – duur
56.kind – volwassene
57.kinderen – ouders
58.schoon – vuil
59.helder – troebel
60.slim – dom
61.sluiten – open
62.gesloten – open
63.bewolkt – helder
64.koud – warm
65.compliment – belediging
66.verplicht – vrijwillig
67.verbinden – scheiden
68.consonant – klinker
69.constant – veranderlijk
70.doorgaan – onderbreken
71.koel – warm
72.juist – fout
73.moed – angst
74.moedig – laf
75.laf – dapper
76.creëren – vernietigen
77.wreed – menselijk
78.huilen – fluisteren
79.huilen – lachen
80.dood – geboorte
81.diep – ondiep
82.nederlaag – overwinning
83.verdedigen – aanval
84.verdedigen – aanval
85.heerlijk – afschuwelijk
86.ontkennen – toelaten
87.vertrekken – aankomen
88.vertrekken – aankomst
89.afstammeling – voorouder
90.afdaling – beklimming
91.wanhopig – hoopvol
92.vernietigen – bouwen
93.vernietigen – bouwen
94.duivel – engel
95.dictatuur – republiek
96.sterven – leven
97.verschillend – gelijk
98.moeilijk – gemakkelijk
99.vuil – schoon
100.ziekte – gezondheid
101.veraf – dichtbij
102.verdelen – verenigen
103.verdeeldheid – eenheid
104.scheiden – trouwen
105.scheiden – trouwen
106.gescheiden – getrouwd
107.emigreren – immigreren
108.emigreren – immigreren
109.leeg – vol
110.einde – begin
111.einde – begin
112.einde – begin
113.vijand – vriend
114.genieten – haten
115.binnenkomen – weggaan
116.binnenkomen – weggaan
117.gelijk – verschillend
gelijk – verschillend
118.even – oneven
119.avond – morgen
120.iedereen – niemand
121.alles – niets
122.precies – ongeveer
123.opgewonden – kalm
124.spannend – saai
125.uitsluiten – opnemen
126.exit – entrance
127.duur – goedkoop
128.export – import
129.exposure – shelter
130.extreem – gematigd
131.mislukken – slagen
132.mislukken – slagen
133.onwaar – waar
134.ver – dichtbij
135.snel – langzaam
136.dik – slank
137.angst – moed
138.goed – slecht
139.volwassen – kind
140.haat – geniet
141.gezondheid – ziekte
142.gezond – ziek
143.hitte – kou
144.hemel – hel
145.zwaar – licht
146.hel – hemel
147.hier – daar
148.hoog – diep
149.hoog – laag
150.heuvelachtig – vlak
151.raak – mis
152.hoopvol – wanhopig
153.hopeloos – hoopvol
154.horizontaal – verticaal
155.gastheer – gast
156.warm – koud
157.enorm – klein
158.mens – dier
159.humaan – wreed
160.vochtig – droog
161.hongerig – dorstig
162.man – vrouw
163.voor – achter
164.negeren – opmerken
165.onschuldig – schuldig
166.laatste – eerste
167.lie – stand
168.leven – dood
169.licht – donker
170.licht – zwaar
171.graag – haat
172.vloeibaar – vast
173.klein – groot
174.weinig – veel
175.leven – sterven
176.lang – kort
177.verliezen – winnen
178.verliezer – winnaar
179.luid – stil
180.liefde – haat
181.mooi – vreselijk
182.trouwen – scheiden
183.meester – knecht
184.maximum – minimum
185.gemiddeld – royaal
186.smelten – bevriezen
187.mannen – vrouwen
188.herstellen – breken
189.rommel – orde
190.middernacht – middag
191.minimum – maximum
192.klein – groot
193.miss – hit
194.miss – catch
195.matig – extreem
196.modern – antiek
197.monarchie – republiek
198.maan – zon
199.meer – minder
200.ochtend – avond
201.berg – dal
202.veel – weinig
203.smal – breed
204.vervelend – aardig
205.autochtoon – buitenlander
206.natuurlijk – kunstmatig
207.dichtbij – veraf
208.negatief – bevestigend
209.neef – nicht
210.middag – middernacht
211.geen van – al lof
212.normaal – vreemd
213.noord – zuid
214.nog niet – al
215.heden – verleden
216.mooi – lelijk
217.privé – openbaar
218.waarschijnlijk – zeker
219.professioneel – amateur
220.antwoord – vraag
221.republiek – dictatuur
222.rust – werk
223.rijk – arm
224.rechts – links
225.rechts – fout
226.rijzen – zinken
227.ruw – zacht
228.ruw – glad
229.onbeleefd – beleefd
230.landelijk – stedelijk
231.verdrietig – blij
232.sterk – zwak
233.student – leraar
234.dom – slim
235.buitenwijk – centrum
236.slagen – falen
237.succes – falen
238.aftrekken – optellen
239.suiker – zout
240.zomer – winter
241.zon – maan
242.zonnig – bewolkt
243.voorstander – tegenstander
244.vermoeden – vertrouwen
245.zoet – bitter
246.synoniem – antoniem
247.nemen – geven
248.opstijgen – landen
249.groot – klein
250.onderwijzen – leren
251.leraar – leerling
252.toen – nu
253.vreselijk – mooi
254.daar – hier
255.dik – dun
256.dun – dik
257.dorstig – hongerig
258.gooien – vangen
259.strak – los
260.klein – reusachtig
261.samen – uit elkaar
262.morgen – gisteren
263.boven – onder
264.totaal – gedeeltelijk
265.stad – dorp
266.tragedie – komedie
267.waar – onwaar
268.vertrouwen – verdachte
269.lelijkheid – schoonheid
270.lelijk – mooi
271.onder – over
272.verenigen – verdelen
273.eenheid – verdeeldheid
274.op – af
275.boven – beneden
276.stedelijk – landelijk
277.nuttig – nutteloos
278.nutteloos – nuttig
279.rijkdom – armoede
280.welvarend – arm
281.huwelijk – echtscheiding
282.goed ziek
283.west – oost
284.nat – droog
285.fluisteren – schreeuwen
286.wit – zwart
287.geheel – deel
288.breed – smal
289.vrouw – man
290.winnen – verliezen
291.winnaar – verliezer
292.winter – zomer
293.werk – rust
294.vrouw – man
295.vrouwen – mannen
296.slechter – beter
297.slechtst – best
298.fout – juist
299.ja – nee
300.gisteren – morgen